Het gesprek over democratie kan wat gravitas gebruiken. Burgers tot hun recht laten komen gaat op meer manieren dan via innovatieve vormen van inspraak.

Politiek maken op het thema democratie is geen sinecure. De demissionaire regering zette eerder dit jaar in op een zogenaamd ‘burgerraad voor klimaat’. In een brief aan de Tweede Kamer schreef Rob Jetten daarover:

‘Het doel van het burgerforum is om de invloed en zeggenschap van burgers op grote maatschappelijke veranderingen, zoals de klimaatopgave, te vergroten door hen om advies te vragen. Daarnaast willen we de representatieve democratie versterken door meer mensen beter te betrekken bij politieke besluitvorming die hen raakt.’[i]

De regering wil dat de burgers meer te zeggen krijgen door hen meer adviesruimte richting de politiek te geven, maar wil tegelijkertijd (en met goede redenen) niet de bestaande machtsverhoudingen veranderen. De opvatting daarachter wordt niet bestreden door de oppositionele tandem GroenLinks-PvdA, gekeken naar de tekst Samen de toekomst in handen nemen. Daaruit spreekt een verlangen naar een sterk optredende representatieve democratie, die meer stuurt in termen van vergroening en eerlijk delen. ‘Op zijn minst zorgen we ervoor dat de overheid in staat is om steviger te reguleren en streng te handhaven. Het publieke belang moet vooropstaan’ (p.5).

Maar ook is het zaak dat de burgers zelf meer te zeggen krijgen. Volgens de wetenschappelijke bureaus moet er meer ruimte zijn voor ervaringskennis en inperking van technocratie, door ‘directe en participatieve vormen van democratie, zoals (lokale) referenda en burgerberaden’ (p.7). En even verderop geeft de tekst ook ruimte aan zelforganisatie:

‘Aanvullend op de publieke voorzieningen en het sociale vangnet van de overheid, geven we ruim baan aan coöperaties die lokale sociale, economische of ecologische initiatieven nemen. Waar mensen daar behoefte aan hebben, krijgen zij zeggenschap over hun eigen energie, voedsel, kinderopvang of buurthuis. Zo krijgt de gemeenschap meer ruimte en ontstaat er een alternatief in het bestaande aanbod van markt en overheid. Waar nodig is het aan de overheid om financiële, praktische en juridische ondersteuning te organiseren, zodat deelname aan dit soort initiatieven breed toegankelijk is. Ook moeten we ervoor zorgen dat de gehele gemeenschap kan profiteren van dit soort initiatieven. Dat kan bijvoorbeeld door winsten te laten terugvloeien naar een nabijgelegen buurthuis of openbaar groen.’ (p.6)

Hier is ook enige overeenkomst te zien met de tekst uit de eerste paragraaf van het coalitieakkoord van het inmiddels gevallen kabinet-Rutte IV, van december 2021:

‘We stimuleren op lokaal niveau mogelijkheden voor burgerparticipatie en burgerinitiatieven, zoals een uitdaagrecht waarbij mensen de mogelijkheid hebben om publieke taken over te nemen van de gemeenten, met de publieke middelen die hiervoor nodig zijn.’[ii]

Het is niet per se erg dat oppositie en regering overlappende ambities hebben, misschien is dat in een tijd waarin de meeste meningsverschillen nogal worden gedramatiseerd zelfs wel goed. Misschien past het ook wel bij het verschijnsel dat mensen over het algemeen behoorlijk wat vertrouwen in democratie hebben; een heel stuk meer in elk geval dan vertrouwen in de politiek.

Maar wat bij het burgerforum zoals de regering erover sprak indringend is, is ook een risico bij de manier waarop de wetenschappelijke bureaus van GroenLinks en PvdA nu over democratie spreken: dat de vernieuwingspogingen blijven steken in een manier van politici, ambtenaren of sociale ondernemers om het contact met burgers te verbeteren. (Niet helemaal, ook Extinction Rebellion pleit voor burgerberaden.) En waar ze dat niet zijn, zijn het veelal manieren om weinig in de weg te leggen van mensen die zich aardig redden en voor wie ‘decentralisatie’ een levensstijl is, die lol hebben in het zelf uitzoeken van bijvoorbeeld energievoorzieningen.

Het is in dit perspectief niet zonder betekenis dat een recente special van het onvolprezen Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken gewijd aan participatie gepresenteerd wordt onder de kop ‘Nieuw denken over invloed voor burgers’. Invloed vóór – en dus niet dóór of ván – burgers, het wekt per ongeluk toch de suggestie dat sprake is van een cadeautje, dat de burgers iets krijgen. Maar willen ze het ook hebben?

Het zijn nu veelal de politici zelf en hun uitgesproken critici uit intellectuele hoek die constateren dat het tijd wordt voor vernieuwing. En geef ze eens ongelijk, ze voelen de hete adem van boze kiezers in de nek. Maar een SCP-studie uit 2021 naar het draagvlak voor burgerraden onder de bevolking laat ambivalenties zien.[iii] Nadat mensen uitgelegd hebben gekregen wat een burgerraad is of kan zijn, steunt 63% het idee. Dat is toch wat vergelijkbaar met mensen vragen of ze wellicht een zomerhuisje in Frankrijk willen, dan zal een eerste reactie ook iets zijn als ‘waarom niet?’ Praktische tegenvragen als ‘hoever is het rijden?’ of ‘is er stromend water en elektriciteit?’ zullen ze bewaren voor later.

In tweede instantie geeft minder dan de helft aan dat ze er misschien aan mee zouden doen, en onder de mensen die dat niet zouden doen zijn praktisch opgeleiden sterker vertegenwoordigd. Tenzij er héél stevig werk gemaakt wordt van gewogen loting lijkt daarmee de kans op een representatieve deelname niet zo groot.

Getunneld denken

Wat regelmatig dreigt is getunneld denken over hoe burgers in democratisch opzicht het beste tot hun recht komen, namelijk ten opzichte van (bijna) bestaand beleid. Hierdoor roepen de pleidooien voor nieuwe vormen van inspraak soms het beeld op van die mooie, bijzondere hamer die van alles in het zicht van de eigenaar een spijker maakt. Onbehagen? Inspraak. Lastige beleidskeuze? Inspraak. Impasse? Inspraak.

Deze manier van redeneren biedt weinig ruimte voor andere mensbeelden dan de mens die zich graag bemoeit met beleid (‘de actieve burger’), de mens die het verdient dat het beleid meer rekening met hem of haar houdt (‘de ervaringsdeskundige’) of de mens die zich tekortgedaan voelt (‘de boze burger’). Voor zover daar een alternatief tegenover wordt gezet, is dat veelal ‘de gemeenschap’ of ‘the commons’, en dan gaat het veelal om goedbedoelende initiatieven van mensen die het beste met de wereld voorhebben (‘de brave burger’).

Er is ook weinig ruimte voor de analyse dat een flink deel van de politiek zich op een andere manier verplaatst heeft, dat de bal niet alleen kaatst tussen burgers en een generieke ‘overheid’, maar ook tussen varianten van de overheid (nationaal-internationaal, nationaal-regionaal, interbestuurlijk) en tussen burger en rechter, tussen consumenten en ondernemers.

De wetsovertredende burgers bepalen bijvoorbeeld een flink deel van het maatschappelijk debat. Zo hebben we nogal een landbouwgeschiedenis in de buitengewesten, van Noord-Brabant tot Bantam. De interpretatie daarvan werd en wordt stevig uitgevochten, in de rechtszaal, op het Malieveld, op de A12.

Dan zijn er de waakzame burgers (‘monitorial citizens’ in de analyse van John Keane of Pierre Rosanvallon), druk met werken, zorgen of televisiekijken. Ze komen soms in actie, wanneer er voor hun gevoel iets op het spel staat en maken de overgrote meerderheid van de bevolking uit. Beide groepen verdwijnen in bovengenoemde innovaties wat uit beeld.

Het is alsof een flink deel van de samenleving niet of amper benoemd wordt wanneer we nu tegen elkaar opbieden met deliberatie, referenda, burgerraden of de combinatie daarvan.

Twee verklaringen dringen zich op. Het contact met de samenleving verloopt minder makkelijk dan voorheen. En we hebben ons lang laten inspireren door vraagsturing. De (zeg) afgelopen honderd of honderdvijftig jaar werd het contact met de maatschappij vanzelfsprekend gelegd in de verschillende politieke partijen en hun verwante organisaties. Nu is dat anders. Op het terrein van bijvoorbeeld asiel of klimaat gonst het van de actieve burgers, vrijwilligers en ondersteunende organisaties. Ze zien de politiek alleen vaker als tegenstander dan als medestander, zoals bijvoorbeeld in het geval van Urgenda.

Bij de professionele middenveldorganisaties is het nagenoeg andersom. De opeenvolgende kabinetten-Rutte bestuurden veel via algemene maatregelen van bestuur of maatschappelijke akkoorden met het gewillige deel van het middenveld, en zette dus het parlement buiten spel. Men koestert daar de politiek dusdanig dat ze door de vele ‘overlegtafels’ die er zijn in Den Haag inmiddels amper nog te onderscheiden zijn van regering en parlement. Niet voor niets herkennen veel boeren zich nog amper in LTO of vergelijkbare organisaties, en zeker gekeken naar de resultaten rond natuur en biodiversiteit heeft al dat polderen tot het soort stilstand geleid waar met name conservatieve krachten heel blij van worden.

Als nu iets misgaat bij of door de overheid, wordt dat veelal ontdekt via de rechter, via instituties als de Ombudsman en de rekenkamer, via de media, via protest, en vooral ook via de onstuitbare opkomst van populistische partijen die kapitaliseren op het falen van beleid. Het zijn allemaal indirecte manieren: burgers zoeken hun heil eerst elders, de overheid moet vooral reageren op overlast of kritiek. Het parlement worstelt, reageert het liefst van dag tot dag op de onrust en komt aan visie en debat te weinig toe. Niet gek dat dit het denken ietwat tunnelt richting manieren om direct contact met de burger te leggen.

De andere verklaring waarom een flink deel van de samenleving buiten beeld lijkt te blijven wanneer we over democratie praten is vermoedelijk dat uit een tijd komen waarin het nutsdenken sterk was. ‘Public choice’- en ‘new public management’-denkers hebben ons lang en succesvol voorgehouden dat gedrag van mensen in de samenleving niet wezenlijk zou moeten verschillen van gedrag van mensen in de supermarkt. Een paar decennia lang is beleid gemaakt met het idee dat het zakelijk moest, marktgericht en vraag-gestuurd. We hebben onze burgers opgevoed met een nadruk op consumentisme en individualisme waar het de overheid uitkwam, en plichtsbetrachting waar de overheid er niet uitkwam.

Met die bril op is het logisch om legitimiteitsproblemen van de overheid te lijf te gaan door ontevredenen in plaats van een ‘exit’ een ‘voice’ te bieden. Waar in allerlei gevallen ook veel voor te zeggen is. Natuurlijk moeten bijvoorbeeld bewoners greep hebben op hoe hun omgeving eruit gaat zien. Het kan ook bijna niet anders dan dat we vraagstukken rond energie mét de bewoners te lijf gaan, de vervanging van de infrastructuur van gas en elektriciteit of het isoleren van huizen lijkt anders ondenkbaar. Maar inspraak – mits zinvol vormgegeven, dat wil zeggen, met ruimte voor evaluatie achteraf van wat er terecht is gekomen van de bijdrage van burgers of ervaringsdeskundigen – is maar een van de vele manieren om onbehagen (vroeger zei men: ‘vervreemding’) te dempen.

Dat democratie bijna onvermijdelijk een elitair kantje heeft, komt zo amper nog uit de verf. Iedereen is bevreesd voor de diplomademocratie en de greep van theoretisch opgeleiden op de politiek – en terecht. Maar competent bestuur is niet goed denkbaar zonder een of andere vorm van selectie en is wel nodig voor overheidslegitimiteit. En Nederland staat ook niet massaal te trappelen om uit inspreken te gaan - de ‘initiatiefnemers’, ‘kartrekkers’, ‘voorlopers’ en ‘ruimtemakers’ zijn mooie uitzonderingen op de regel.

Het verlangen naar een normatief sturende overheid is veel groter, zie een andere recente SCP-studie.[iv] Zonder steviger te erkennen dat de dienstverlening op allerlei fronten belabberd is én dat participatie niet makkelijk voor verbetering gaat zorgen, blijft het chagrijn over zowel de dienstverlening als de representatieve politiek zich reproduceren.

De Duitse filosoof Hartmut Rosa maakt in dit verband een mooie opmerking over de verhouding tussen burgers en bestuur. Het is een misverstand om te denken dat iedereen hardop mee wil denken of overal zijn mening over kwijt wil, dat ‘input’ betekent dat iedereen wil spreken.[v] Daarop gerichte ‘innovaties’ zijn vanuit het perspectief van mensen die het leven net bijbenen zelden een belofte. Misschien eerder een bevestiging dat óók in het domein waar ze hun hoop op vestigen – de verzorgingsstaat – de teneur van vernieuwen, haasten, versnellen, groeien, heeft toegeslagen.

Mensen willen opgenomen zijn in het proces van permanente aanpassing van de orde om ons heen. Hoé, dat is ondergeschikt. Ze ervaren vervreemding of onbehagen wanneer de veranderingen zich buiten hen om voltrekken. Wijken of buurten waar het sociale leven niet vanzelf van de grond komt, kunnen gebaat zijn bij wat Rosa ‘resonantie’ noemt, waarbij het niet gaat om politici die dwangmatig ‘luisteren’ of burgers die alsmaar ‘inspreken’, maar mensen in het beleid terug horen (zien, voelen) dat dit ook voor hen gemaakt wordt.

Uit de tunnel

Plannen van een nieuwe regering kunnen baat hebben bij een wat explicieter ‘democratisch ethos’, bij het koesteren van het mechanisme dat pluralisme met al zijn tekortkomingen mogelijk maakt. Dat helpt loskomen van de nu nogal dominante koppeling tussen burgers met commentaar en beleid wanneer we het over democratie hebben. Wat staat er nu in de weg?

De Amerikaanse filosoof Mark Warren betrekt een stelling die helpt deze vraag te beantwoorden, namelijk dat zolang een systeem maar drie problemen oplost, het een democratie kan heten. De eerste eis van Warren is dat in zo’n stelsel sprake moet zijn van inclusie (‘input’ legitimiteit): wie iets te maken heeft met een beslissing moet er wat over te zeggen hebben. Dit raakt rechtstreeks aan de tegenwoordig zo populaire zelforganisatie. Voor burgers met opleiding of in goede wijken is op die manier politiek gehoord worden vaak niet zo’n punt. Maar initiatief in wijken waar het met de meeste mensen niet zo goed gaat heeft veelal hulp van de gemeente en het sociaal werk nodig, op de voorgrond of op de achtergrond.

Samen de toekomst in handen nemen gaat dit klassieke probleem intelligent te lijf, door te wijzen op de noodzaak van overheidsondersteuning voor burgerinitiatief en door eventuele verdiensten van succesvol lokaal initiatief terug te willen laten vloeien in de gemeenschapskas. Tegelijkertijd betekent dat natuurlijk dat succesvolle buurten zowél meer opbrengsten als meer spreekruimte hebben. Het probleem van de politieke ongelijkheid wordt dan niet per se kleiner, eerder anders. Het is niet verwerpelijk, het is misschien onvermijdelijk. Maar het maar moet wel hardop benoemd worden, want het falen van de belofte van meer ruimte voor burgers leidt tot gemopper op de gemeenteraad of de Tweede Kamer wegens rechtstatelijk tekort.

De tweede eis van Warren is dat sprake moet zijn van collectieve wilsvorming (‘throughput’ legitimiteit): de verschillende voorkeuren moeten via goed overleg tot beleidsplannen leiden. In dat licht dringt in ieder geval de vraag zich op hoe het héle middenveld er nu uit ziet en wie daar de macht heeft, wiens belangen er precies behartigd worden.

Wat te denken van het agro-industrieel complex (de al genoemde boeren met hun trekkers), van de verzakelijkte media en natuurlijk Elon Musk & Mark Zuckerberg, of van de overheidsdeals met de enorme reeks informatietechnologische bedrijven druk met communicatie, websites en QR-codes?

Zowel Maxim Februari[vi] als Kees Verhoeven[vii] maakte daar recent een groot en terecht punt van. Als de commercie de kerk en de kegelclub heeft vervangen als spil van het middenveld, wat is daar dan de opvatting over? Regulering van de publieke ruimte is geen overdreven eis, want ook hier geldt: het chagrijn over publiek gescheld op Twitter of falende dienstverlening door een vermarkt zorgbedrijf landt bij de representatieve politiek.

De derde eis van Warren gaat over de uitvoering (‘output’ legitimiteit): hoe de dingen collectief gedaan worden. Hier is nogal veel over te zeggen, want de over elkaar tuimelende reorganisaties, verzelfstandigingen, bezuinigingen en ‘IT-operaties’ maken dat de staat de burgers regelmatig een lelijk gezicht toont. In het licht van het hier besproken verlangen om vooral gewone burgers de ruimte te geven springt echter de vraag in het oog wat voor geloof nog gehecht wordt aan professionals, ‘experts’ of - om een nog erger woord te gebruiken - aan technocratie, aan slimme mensen die de beste oplossing bedenken. We denken die kwestie liever weg, maar het idee dat ‘verkiezingen’ niet altijd de oplossing zijn spreekt levendig uit de afstand tussen de (Europese) Centrale Bank en de politiek. Inflatie beteugelen doe je beter zonder de kiezer, zou men in Duitsland zeggen met de jaren dertig van de vorige eeuw in het achterhoofd. Hoe zit dat met het klimaat?

Is er een ecodictatuur nodig om nog iets van de klimaatdoelen te realiseren? (‘Hallo, hier de gemeente, u gaat van het gas en we hebben de sleutel, dus u hoeft niet thuis te blijven.’) Nee, schreef Jelmer Mommers in de Correspondent[viii], de weg naar rechtvaardig klimaatbeleid loopt via zeggenschap en solidariteit, niet via hard beleid van bovenaf. Natuurlijk via de rechter (en dan moeten klimaatontkenners weer uitgelegd krijgen dat zo’n uitspraak geen ‘dwang’ is maar de consequentie van een wet.) Maar ook via deliberatie en inspraak, constateren vergelijkende literatuurstudies voorzichtig – voorwaarde is vooral dat de juist al genoemde ‘civil society’ goed functioneert.[ix]

Bovendien vergt het dus flink wat voorbereiding wanneer je met burgers over moeilijke onderwerpen beslissingen wilt nemen. Daar is toch echt ook weer expertise voor nodig, zowel om burgers voor te lichten over de keuzen die voorliggen, als om ze te begeleiden bij het gesprek daarover. Het gezagsprobleem van de overheid, onlangs nog mooi beschreven door de Raad voor het Openbaar Bestuur, wordt immers niet vanzelfsprekend opgelost door burgerinspraak. Het staat immers bepaald niet vast dat burgers aan het roer spontaan het gezag krijgen toebedeeld, dat aan de onderzoekers van het RIVM of het CPB allang niet meer gegund wordt.[x] Mogelijk is het verstandiger zorg te dragen voor zoveel mogelijk diversiteit in kennis én erkenning daarvan, in plaats van de populistische ambiguïteit over bestaande expertise over te nemen.

Republikeins burgerschap

De breed gedeelde, sterke hang naar burgerparticipatie is begrijpelijk, gezien de veelal verachterkamerde besluitvorming en het onbehagen dat daarover leeft onder de burgers. Wat er te vinden is aan kennis en kunde onder burgers krijgt te weinig plek in politiek en bestuur, afgemeten aan bijvoorbeeld de zendtijd die lobbyisten krijgen. Maar de participatie wordt vaak nogal aan de voorkant van de plannen gedacht en is daardoor zelden in staat de ondraaglijke homogeniteit onder volksvertegenwoordigers en beleidsmakers te doorbreken. Op ieder falend(e) plan(regel) volgt dan gewoon een nieuw(e) plan(regel). Democratie heeft meer maatschappelijke inbedding nodig in een land dat vastgedraaid is in probleemdossiers, van de ‘decentralisatie’ van de verzorgingsstaat tot stikstof en ‘Groningen’.

Om ’S Jongers’ systeemkritiek op de falende overheid - die staat voor ongelijkheid in inkomen, gezondheid, levensgeluk – goed uit de verf te laten komen is een diep stekend idee van burgerschap nodig. In ieder geval door zoals hierboven beschreven expliciet werk te maken van politieke gelijkheid om de rechtsstaat niet uit het oog te verliezen, en inspreken dus ondergeschikt laten zijn aan stemmen.

Door zorg te dragen voor een daadwerkelijk onafhankelijke ‘civil society’ om de meningsvorming niet in handen van bedrijven te geven, en dus commercie en lobbyisten rond het publieke debat in te dammen. Door het aanzien van kennis en kennisinstellingen overeind te houden en te zorgen voor meer variatie aan gedegen advies (óók maar niet alleen van burgers), om de bestuurbaarheid te verbeteren. Zoiets zou de inzet moeten zijn van de pogingen om wat Tjeenk Willink noemt ‘de sluipende uitholling van onze democratische rechtsorde’ te keren, zelf positie kiezen als burgers en professionals.[xi]

Met als vertrekpunt de definitie van Robert Dahl als het gaat om democratie: open competitie om ideeën, met gelijke participatie in de openbare prioritering van die ideeën door alle belanghebbenden.[xii] Via verkiezingen komen de meest populaire partijen aan de macht en regels voorkomen machtsmisbruik of onmondige kiezers. Als dat mechanisme werkt, kunnen we van democratie spreken, in de moderne variant allicht, waarbij delegatie van macht en gezag centraal staat. Die nadruk op het mechanisme, op de meningsverschillen en de meningsverandering die het produceert, is wat ‘republikeins’ – dat is dus in contrast met een liberaal ethos dat vooral zal leunen op de noodzaak elkaar met rust te laten en een communitaristisch of cultureel ethos dat de nadruk zal leggen op gedeelde waarden.

Democratie is niet voor bange mensen, is de titel van een recente mooie bundeling Volkskrant-columns van Marcia Luyten.[xiii] Maar het is de vraag of dat klopt, misschien is democratie er ook om bange mensen minder bang te maken? De ambitie is dat burgers het gevoel hebben dat ze wetgever over hun eigen leven zijn, in staat zijn de structuren en instituten om hen heen zo nu en dan te zien als verlengstuk van of springplank voor de eigen ambities. Meer focus op de uitvoering (van bijvoorbeeld Jeugdwet of Wmo, maar ook van de energietransitie) en minder op de planvorming, zou zo maar kunnen helpen: luisteren is goed, leveren is beter.

Noten

[i] Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2023). Aanpak burgerparticipatie en burgerfora, 17 maart 2023, (kenmerk: 2023-0000147849); Ministerie van Economische Zaken (2023). Burgerforum over duurzame consumptie, circulariteit en reizen. Kabinetsreactie op de brief van de Tweede Kamer d.d. 31 mei jl (Kenmerk: DGKE-K / 27539966).
[ii] Coalitieakkoord 2021 – 2025. Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst. VVD, D66, CDA en ChristenUnie, 15 december 2021, p. 1.
[iii] SCP. J. den Ridder, T. Fiselier & C. van Ham (2021). Draagvlak voor het burgerforum. Een verkenning van de Nederlandse publieke opinie. SCP: Den Haag.
[iv] SCP. Y. de Kluizenaar, A. Steenbekkers, K. Muiderman, A. Mangnus & W. Blijleven (2022). Burgers, overheid of bedrijven: wie is aan zet? Burgervisies en beleidsvisies op verantwoordelijkheidsverdeling bij lokale energieopwekking. SCP: Den Haag.
[v] Rosa, H. (2019). Resonance: A sociology of our relationship to the world. New York: John Wiley & Sons, p. 214 e.v.
[vi] Februari, M (2023). Doe zelf normaal. Menselijk recht in tijden van datasturing en natuurgeweld. Amsterdam: Prometheus.
[vii] Verhoeven, K (2023). De democratie crasht. Politieke onmacht in het digitale tijdperk. Den Haag: Business Contact.
[viii] Mommers, Jelmer (2022). Op een ecodictatuur zit niemand te wachten. Zo maken we de klimaataanpak echt democratisch.
[ix] Dryzek, J., Q. Bowman, J. Kuyper, J. Pickering, J. Sass & H. Stevenson (2019). Deliberative global governance Elements in Earth System Governance. Cambridge: Cambridge University Press; Pickering, T., Hickman, Bäckstrand, Kalfagianni & Bloomfield (2022). Democratising sustainability transformations: Assessing the transformative potential of democratic practices in environmental governance. Earth System Governance Volume 11.
[x] Raad voor het Openbaar Bestuur (2022) Gezag herwinnen. Over de gezagswaardigheid van het Openbaar Bestuur. Den Haag; Hurenkamp, M. & E. Tonkens (2023) ‘Burgerberaad heeft niet zomaar gezag’, NRC Handelsblad, 13 april
[xi] Tjeenk Willink, H. (2023). Het tij tegen. De democratische rechtsorde als fundament. Amsterdam: Prometheus.
[xii] Dahl, R. A. (2020). On Democracy. Yale: Yale University Press
[xiii] Luyten, M. (2023). Democratie is niet voor bange mensen. Amsterdam: De Bezige Bij.

Auteur(s)

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.