De Panama Papers onderstrepen dat Nederland een ‘doorsluisland’ is dat zich leent voor grensoverschrijdend, op belastingbesparing gericht trapezewerk. Ondanks recente internationale initiatieven is het nog allesbehalve zeker dat het gebruik van belastingparadijzen de komende jaren effectief wordt aangepakt. Nederland zou het voortouw kunnen nemen door eenzijdig zijn rol als belastingparadijs uit de draaiboeken van agressieve ‘tax planners’ te schrappen. Dat gaat wel banen en economische groei kosten. Willen wij die prijs betalen?

De wereld telt heel wat belastingparadijzen: landen die meewerken om de belastingdruk van burgers en ondernemingen uit andere landen te verlagen. Bij het ontwerpen van hierop gerichte juridische constructies spelen inventieve fiscaal adviseurs met bepalingen uit nationale belastingwetten en tussen landen gesloten belastingverdragen. Onderstaand kader geeft hier een voorbeeld van waarin Nederland een sleutelrol vervult.

De Tweede Kamer heeft — met steun van de PvdA-fractie — een nogal bizarre motie aangenomen die zegt dat ons land geen belastingparadijs is. Verhullende aanduidingen als ‘gunstig fiscaal klimaat’ en ‘doorsluisland’ genieten voor binnenlands gebruik de voorkeur. In de rest van de wereld weten ze wel beter. De Europese Commissie liet aan de hand van een lijst met 33 kenmerken van nationale fiscale
stelsels onderzoek doen in hoeverre lidstaten ‘agressieve belastingplanning’ faciliteren. Nederland scoort op zeventien van die kenmerken positief, meer dan enige andere lidstaat van de Europese Unie.1

Ontwijken versus ontduiken
Fijnproevers maken bij het ontgaan van belasting een subtiel onderscheid. Bij belastingontduiking (fraude) worden inkomsten en vermogen voor de fiscus verzwegen. Bij belastingontwijking via constructies kent de belastingdienst de cijfers. Anders dan het plegen van fiscale fraude, is het gebruikmaken van mazen in de wet om belasting te besparen niet illegaal. Neemt niet weg dat heel wat mensen belastingontwijking in uiteenlopende mate moreel verwerpelijk vinden.

Ontduiken en ontwijken van belastingen hebben hetzelfde gevolg. Zij verlagen de bijdrage van de betrokken belastingbetalers aan de schatkist. Beide vormen van belasting ontgaan hebben ook gemeen dat landen voor effectieve bestrijding ervan veel intensiever moeten samenwerken. De liberalisering van het kapitaalverkeer en de doorbraak van elektronisch bankieren dwingen die samenwerking af, of het nu gaat om fiscale fraude of het gebruik van legale belastingbesparende constructies.

Bestaande regels maken het simpel om belasting te ontduiken. In veel landen kun je nog steeds een onderneming of trust ( ‘shell company’ ofwel lege vennootschap) oprichten zonder dat valt te achterhalen dat jij uiteindelijk de inkomsten van dat lichaam geniet (‘ultimate beneficial owner’). Niet alleen Panama biedt die mogelijkheid, ook — om slechts één ander voorbeeld te noemen — de Amerikaanse Staat Delaware. Zijn banken in een land bovendien niet verplicht informatie uit te wisselen met belastingautoriteiten elders, dan kost het corrupte politici, criminelen en vermogende families dankzij dit bankgeheim weinig moeite om verzwegen inkomsten buiten het blikveld van de nationale belastingdienst en internationale opsporingsinstanties te houden en via hun lege vennootschap wit te wassen — in de officiële economie terug te brengen.

Betrouwbare gegevens over de omvang van mondiaal ontweken en ontdoken belasting ontbreken. Zucman schat dat in 2014 rond 8 % van het wereldwijde particuliere vermogen ‘offshore’ in belastingparadijzen werd aangehouden, dat is $ 7600 mrd. Hierdoor misten belastingdiensten $ 190 mrd aan inkomstenbelasting en erfbelasting.2 Los daarvan schoot de fiscus van de Verenigde Staten er dat jaar $ 190 mrd winstbelasting bij in, doordat Amerikaanse bedrijven bij de financiering van hun directe buitenlandse investeringen opereren via belastingparadijzen. Nederland wordt bij deze praktijk het meest gebruikt, met een aandeel van 18 % van de bedoelde investeringen.3

Brievenbusmaatschappijen in de polder
Popsterren en sporthelden kanaliseren hun inkomsten via ons land en Amerikaanse multinationals schakelen Nederland in bij hun investeringen. Daartoe is doorgaans een brievenbusmaatschappij opgericht. Deze bijzondere financiële instellingen (BFI’s) huizen op het adres van een van de circa 150 veelal in Amsterdam gevestigde trustkantoren, die het beheer van de BFI voeren. Vereist is dat een brievenbusmaatschappij enige ‘substance’ heeft: in Amsterdam worden besluiten genomen, de administratie wordt daar gevoerd en zo meer. Het aantal BFI’s (ruwweg 12.500) is echter een veelvoud van het personeel van de trustkantoren (circa 4000 voltijdbanen).4 Dat zegt voldoende over de inhoudelijkheid van een doorsnee brievenbusfirma.

De business is booming. Door de BFI’s stroomde in 2014 circa € 160 mrd aan rente, royalty’s en dividenden,5 op weg naar landen waar er nauwelijks of geen belasting over is verschuldigd. Zouden ondernemingen langs deze weg 10 % belasting weten te besparen, dan bedraagt de schade door de Hollandroute voor de schatkist van andere landen al € 16 mrd. Per jaar, wel te verstaan.

Het overgrote deel van de zo bereikte belastingbesparing is legaal. Maar een deel van deze geldstromen komt uit criminele bron — denk aan drugshandel, corrupte politici, handel met boycotlanden — of wordt frauduleus verzwegen voor de belastingdienst in het land van herkomst. De Nederlandsche Bank (DNB) — die is belast met het toezicht op de BFI’s — klaagt al langer steen en been dat een deel van de trustkantoren weinig alert is op verdachte klanten en transacties en dat DNB als toezichthouder over onvoldoende mogelijkheden beschikt om daartegen handelend op te treden.

Strijd tegen belastingontduiking

In de jaren zestig en zeventig verzwegen Nederlanders naar schatting 40 % van alle rente die zij op hun spaartegoeden ontvingen. Om aan deze praktijk een einde te maken zijn in Nederland actieve banken al dertig jaar verplicht spaartegoeden en aan hun klanten betaalde rente door de geven aan de Belastingdienst. Financieel kapitaal is tegenwoordig uiterst mobiel. Met twee muisklikken kan het naar het buitenland worden overgeboekt. Daarom zijn internationale afspraken over het uitwisselen van gegevens essentieel. Stapje voor stapje is bij de bestrijding van over de grens gebracht zwart spaargeld vooruitgang geboekt. Luxemburg en Zwitserland hebben onder zware internationale druk uiteindelijk ingestemd met de ontmanteling van hun bankgeheim en met uitwisseling van gegevens over in hun land door buitenlanders aangehouden spaartegoeden.

Deze afspraken zijn echter zo lek als een mandje. Zij hebben betrekking op rekeningen op naam. Door spaargeld onder te brengen in een trust of onderneming — met onbekende eigenaren — blijft dit buiten beeld. De grote vogels zijn toch al gevlogen. Hun vermogen bestaat in de regel slechts voor een beperkt deel uit spaartegoeden of het is allang overgebracht naar landen die zich onttrekken aan internationale afspraken. Hong Kong en Singapore gooien hierbij hoge ogen.

De geschiedenis van de moeizame slechting van het bankgeheim illustreert hoe lastig het is fiscale fraude en agressieve belastingplanning via internationale samenwerking te bestrijden. Elk land koestert zijn fiscale autonomie. Het wil op belastinggebied liever geen bevoegdheden afstaan. Nagenoeg elk land probeert bovendien zijn eigen financiële sector te promoten, onder andere door voor vermogenden en ondernemingen (uit andere landen) gunstige regelingen in het leven te roepen. Tracht een regering uitwassen in eigen land terug te dringen, dan valt heftig verzet uit de financiële hoek van de economie te verwachten. Ingrijpen heet schadelijk te zijn voor het fiscale klimaat en de economie. Ook in ons land is de belastinglobby machtig. De belastingadvieswereld heeft achter de schermen grote invloed op politiek en wetenschapsbeoefening.6

Alleen zware druk van economisch en politiek sterke landen kan in deze situatie verandering brengen. Zo heeft de dreiging van forse sancties door de Verenigde Staten ten slotte de harde noot van het Zwitserse bankgeheim gekraakt.

Aanpak legale belastingontwijking

Om vormen van legale belastingontwijking via belastingparadijzen aan te pakken is internationale samenwerking een must. Nationale belastingwetten moeten beter op elkaar aansluiten, belastingverdragen dienen op onderdelen te worden herzien. Landen moeten onderling ook veel meer informatie gaan uitwisselen. Lang ontbrak bij beleidsmakers een gevoel van urgentie. Door twee oorzaken is dit veranderd. Dankzij klokkenluiders en het werk van onderzoekjournalisten — Offshore Leaks, LuxLeaks, Swiss Leaks / HSBC en Panama Papers — is meer bekend geworden over het gebruik van belastingbesparende constructies en hun omvang. Het feit dat sommige grote ondernemingen — Apple, Google, Starbucks en zo meer — over hun winst effectief slechts enkele procenten belasting blijken af te dragen is maatschappelijk onverteerbaar, nu grote groepen belastingbetalers sinds
de recessie zijn geconfronteerd met forse lastenverzwaringen. Zo is — om de overheidsfinanciën in lijn te brengen met in Brussel gemaakte begrotingsafspraken — na 2010 de belastingdruk in Nederland met € 15 mrd verzwaard.7 Tegen deze achtergrond is het verklaarbaar dat twee internationale projecten zijn gestart.

BEPS-project van de OESO

Op verzoek van de Groep van 20 (G20: negentien landen en de Europese Unie) heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) — een club van overwegend rijke industrielanden — sinds 2009 in onwaarschijnlijk korte tijd het BEPS-project op de rails gezet.8 De kern van dit project is dat landen worden aangemoedigd om via aanpassing van de eigen wetgeving en door internationale samenwerking de uitholling van belastbare winsten tegen te gaan. Die ‘base erosion’ ontstaat als multinationale ondernemingen een (groot) deel van de winst die zij maken in landen waar zij produceren en hun producten verkopen, weten te verschuiven naar landen waar die winst niet of amper is belast (‘profit shifting’).

De winst in een land met een relatief hoog tarief kan bijvoorbeeld worden gedrukt door leningen te verstrekken vanuit een land waar de rente onbelast is. De betaalde rente vormt in het hoge-belastingland een aftrekpost en drukt dus de fiscale winst. Omdat de ontvangen rente in het nul-belastingland onbelast blijft, daalt de effectieve belastingdruk op de totale concernwinst. Op dezelfde manier kan een multinationale onderneming aan dochters in hoge-belastinglanden onzakelijk hoge prijzen in rekening brengen voor ingekochte grondstoffen en gebruikte patenten, die naar een belastingparadijs worden gesluisd (‘transfer pricing’).

Een behoedzame raming van de OESO geeft aan dat de schade voor nationale schatkisten door uitholling van de belastinggrondslag van multinationals $ 100 tot $ 240 mrd per jaar bedraagt. Dat komt overeen met 4 % tot 10 % van de wereldwijde opbrengst van de winstbelasting. Op 5 oktober 2015 is het definitieve BEPS-actieplan gelanceerd. Dit omvat vijftien initiatieven om de belastinggrondslag in de aangesloten landen te versterken. Elk initiatief ligt verankerd in een gedetailleerd rapport. Het tegengaan van  winstverschuiving via prijsmanipulatie en sterk verbeterde uitwisseling van informatie tussen nationale belastingadministraties staan hierbij centraal. Dit zal de speelruimte voor een aantal in ons land gevestigde brievenbusmaatschappijen beperken. Vooralsnog staat evenwel te bezien of en in welk tempo landen daadwerkelijk uitvoering aan de voorgestelde maatregelen zullen geven en hoeveel resultaat het BEPSproject uiteindelijk gaat opleveren.

Voorstel van de Europese Commissie

Het andere initiatief tegen belastingparadijzen is vervat in een voorstel voor een antiBEPS-richtlijn van de Europese Commissie van 28 januari 2016. Dit voorstel verplicht de 28 EU-lidstaten om de voornaamste BEPS-actiepunten van de OESO binnen drie jaar in nationale wetgeving om te zetten. De voorgestelde maatregelen zijn gegoten in de vorm van zes antimisbruikbepalingen die erop mikken dat winstbelasting wordt geheven in het land waar de economische activiteiten plaatsvinden en waarmee die winst is behaald. Hiertoe dienen ondernemingen met een wereldwijde omzet van meer dan € 750 mln per land te rapporteren hoeveel winst zij daar maken en hoeveel belasting zij hierover in dat land betalen.9

In sommige opzichten gaan de voorstellen van de Commissie een stuk verder dan de actieplannen van de OESO. Een aantal lidstaten koesterde van meet af aan grote bezwaren. Sindsdien zijn de voorstellen in ambtelijk overleg stapsgewijs sterk afgezwakt. Onder andere Nederland maakte bezwaar tegen een maatregel die ondernemingen verplicht in Europa belasting te betalen over winstuitkeringen uit derde landen die over de uitgekeerde winst geen of weinig winstbelasting heffen (de ‘switch-over clausule’). Onzeker is in hoeverre het initiatief van de Commissie kans van slagen heeft.

Evaluatie van beide initiatieven

Om belastingconcurrentie uit te bannen is invoering van internationale, voor landen verplicht gestelde uniforme regels noodzakelijk. Binnen de Europese Unie (EU) bestaan zulke regels al voor de omzetbelasting (btw) en de accijnzen. De grondslag van deze belastingen is via richtlijnen geharmoniseerd en er gelden minimum tariefpercentages. Op dit terrein hebben lidstaten van de EU hun fiscale soevereiniteit dus ingeleverd.

Om verschillende redenen is harmonisatie van de vennootschapsbelasting via bindende regels veel problematischer. Zo laat de heffingsgrondslag (winst) zich veel minder eenduidig bepalen dan die van belastingen die zijn begrepen in de prijs van goederen en diensten (de consumptieve bestedingen). Doordat de winstbelasting van bijna alle landen uiteenlopende faciliteiten kent, kan harmonisatie op heftig verzet rekenen van partijen die daarvan op dit moment profiteren. Verder is de plaats waar de consumptie plaatsvindt doorgaans veel eenvoudiger te lokaliseren dan de plaats waar de winst ontstaat. Het is zeer de vraag of vrij verkeer van kapitaal wel verenigbaar is met fiscale soevereiniteit. Naarmate meer landen zich zouden aansluiten bij een initiatief om de winstbelasting te harmoniseren, wordt het voor achterblijvende landen uiteraard aantrekkelijker om zich hierbij blijvend afzijdig te houden.

Alleen meer fiscale transparantie en een betere aansluiting van nationale belastingsystemen lijken daarom (volstrekt) onvoldoende te zijn om schadelijke belastingconcurrentie (‘harmful tax competition’) de wereld uit te helpen. Weliswaar werkt de Europese Commissie aan voorstellen om de vennootschapsbelasting in een aantal belangrijke opzichten te harmoniseren, maar de kans op succes van dit streven is niet erg groot.

Naming en shaming

Maatschappelijk verantwoord ondernemen brengt mee dat ondernemingen overal waar zij actief zijn een ‘fair share’ meebetalen aan ter plekke collectief gefinancierde voorzieningen, ook als er legale ontsnappingsroutes zijn. Dat is ook wat het voorstel van de Europese Commissie beoogt. Over de bepaling van zo’n eerlijke bijdrage kan verschillend worden gedacht. Wanneer concurrenten agressief blijven zoeken naar de laagste belastingdruk, zullen ondernemingen die wel hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen lagere resultaten rapporteren. In bepaalde gevallen zou zelfs hun voortbestaan in gevaar kunnen komen. Dat is een lastig verhaal richting aandeelhouders en werknemers.

Ondertussen kan de publieke opinie ondernemingen die scherp aan de wind zeilen wel corrigeren via ‘naming and shaming’. Starbucks is bijvoorbeeld meer belasting gaan betalen in het Verenigd Koninkrijk nadat boze koffiedrinkers met een boycot dreigden. De Duitse Commerzbank stopt onder publieke druk met het vermarkten van een dubieuze, op zichzelf legale, belastingbesparende constructie. Maar het gaat hier om incidenten. Allereerst moet het gebruik van belastingbesparende constructies publiek bekend zijn, wil een boycotactie van de grond komen — dit is zelden het geval. Bovendien kunnen belastingplichtigen bij het voorbeeld van de Commerzbank eenvoudig uitwijken naar financiële dienstverleners die de dubieuze constructie wel blijven aanbieden. Een structurele oplossing is naming en shaming dus bepaald niet.

Afscheid van de paradijzen?

Een structurele aanpak houdt in dat in landen geldende regels waar nodig worden aangepast — al staat vast dat wettelijke regelingen
nooit waterdicht zullen zijn. Daarbij vereist een succesvolle aanpak van belastingontwijking via belastingparadijzen internationale samenwerking. In aanvulling daarop kunnen landen een nationale inspanning doen om belastingontwijking te bemoeilijken. Dat geldt zeker voor ons land, immers de spil waar tal van legale belastingbesparende constructies om draaien.10 Om te begrijpen welke eenzijdige maatregelen denkbaar zijn,11 moet helder zijn wat Nederland als doorsluisland zo populair maakt. Die grote populariteit is te danken aan:

- de deelnemingsvrijstelling; 
- onze bijna honderd belastingverdragen; 
- het ontbreken van een bronheffing op rente en royalty’s;
- de soepele interpretatie van het begrip ‘substance’;
-  rulings van de Belastingdienst.

Deelnemingsvrijstelling

Een in Nederland gevestigde vennootschap die voor ten minste 5 % deelneemt in het kapitaal van een andere vennootschap, hoeft over van die dochtervennootschap ontvangen winstuitkeringen geen belasting te betalen dankzij de ‘deelnemingsvrijstelling’. De achterliggende gedachte is dat de winst uitkerende vennootschap over die winst al belasting heeft betaald. Door deze vrijstelling wordt niet tweemaal belasting geheven over dezelfde winst. Daarom is de vrijstelling alleen van toepassing wanneer de (in het buitenland gevestigde) uitkerende vennootschap is onderworpen aan een ‘naar Nederlandse begrippen reële heffing’. Het is denkbaar om het tarief van de Nederlandse vennootschapsbelasting (25 %) als uitgangspunt te nemen bij de toets of elders daadwerkelijk al reële belasting over de winst is betaald. Stel dat elders minder belasting is betaald. Het verschil zou Nederland bij kunnen heffen zonder dat sprake is van dubbele heffing. Is elders over de winst bijvoorbeeld 10 % afgedragen, dan heft Nederland 15 % over de winst bij. In feite wordt de buitenlandse belasting zo verrekend met het in Nederland geldende tarief van 25 %. Dit ‘verrekeningsstelsel’ gold vroeger in heel wat landen, maar in de fiscale concurrentiestrijd met Nederland heeft een aantal landen inmiddels een met de deelnemingsvrijstelling vergelijkbare regeling ingevoerd.

Belastingverdragen

Nederland zit als een spin in een web van belastingverdragen met bijna honderd landen. In deze verdragen is vooral vastgelegd dat beide verdragslanden hun bronheffingen verlagen. Bij gesprekken over nieuwe verdragen kunnen onze onderhandelaars scherper letten op mogelijkheden om onbedoeld of ongewenst gebruik van het verdrag tegen te gaan. Ook kan daarin een algemeen artikel worden opgenomen dat de verdragslanden vaker de bevoegdheid geeft bij ongewenst gebruik het verdrag buiten toepassing te verklaren. Aangezien de Tweede Kamer is betrokken bij de ratificatie van verdragen, kan dit een vast aandachtpunt bij de parlementaire behandeling zijn.

Verder kan Nederland een eigen zwarte lijst opstellen van landen waarmee het geen verdrag heeft gesloten. Betalingen van dividend, rente of royalty’s aan lichamen die staan geregistreerd in landen op die lijst worden bij de belastingheffing in ons land genegeerd.

De meest rigoureuze aanpak zou zijn dat Nederland zijn belastingverdragen opzegt. Veel Nederlandse multinationals krijgen dan te maken met een forse lastenverzwaring, ook al zou bij de belastingheffing in Nederland rekening worden gehouden met elders betaalde winstbelasting.

Bronheffing op rente en royalty’s

Nederland kent een bronheffing op door vennootschappen uitgekeerde dividenden: de dividendbelasting. Het tarief is 15 %, al wordt dit in belastingverdragen vaak teruggebracht tot 0 % of 5 %. Het is denkbaar om voor door Nederlandse vennootschappen uitgekeerde rente en royalty’s een vergelijkbare heffing aan de bron in te voeren. Dit maakt het onaantrekkelijk om deze betalingen via Nederlandse doorstroomvennootschappen naar belastingparadijzen te sluizen waarmee Nederland geen belastingverdrag heeft gesloten.

Substance

Een brievenbusmaatschappij moet enige inhoud (‘substance’) hebben. Mede onder internationale druk heeft Nederland de voorwaarden waaraan deze lichamen moeten voldoen de afgelopen jaren mondjesmaat wat verzwaard. Men kan veel zwaardere eisen stellen, bijvoorbeeld in termen van zelfstandige bedrijfsvoering (aantoonbaar niet handelen op aanwijzing van de buitenlandse aandeelhouder), eigen personeel (dat niet wordt ingeschakeld bij het beheer van nog andere brievenbusmaatschappijen) en een minimaal aantal vierkante meters eigen huisvesting.

In lijn hiermee dient het toezicht op de trustkantoren te worden aangescherpt. De Nederlandsche Bank moet hiervoor meer personeel vrijmaken en ruimere (sanctie)bevoegdheden krijgen. Inderdaad wordt hier momenteel werk van gemaakt. Er vinden consultaties plaats over het concept van een nieuwe Wet toezicht trustkantoren. Ook is — net als in tal van andere landen — wetgeving in de maak die (in elk geval de fiscus) een beeld moet geven van de uiteindelijke gerechtigden achter in Nederland geregistreerde vennootschappen en stichtingen.

Rulings

Het is mogelijk om vooraf duidelijkheid te krijgen over de fiscale gevolgen van een voorgenomen fiscale constructie. De Belastingdienst geeft in een ‘ruling’ aan dat en onder welke voorwaarden de opzet in de toekomst zal worden gerespecteerd. Dit geeft de betrokken partijen zekerheid dat de beoogde belastingbesparing daadwerkelijk wordt bereikt. De Belastingdienst zou zich bij het afgeven van rulings veel terughoudender kunnen opstellen.

Eindspel?

Het staat vast dat de dagen van Nederland als belastingparadijs zijn geteld, mocht een aantal van de boven beschreven maatregelen doorgang vinden. Daarmee komt vanzelfsprekend geen einde aan grensoverschrijdende belastingontwijking. Ondernemingen die nu gebruikmaken van de Holland-route zullen wereldwijd andere wegen vinden om belasting te besparen, al zal dat ze soms meer moeite kosten. Alleen internationale samenwerking is effectief bij het tegengaan van deze praktijken. Werpt ons land eenzijdig dijken op tegen belastingontwijking, dan lachen onze fiscale concurrenten — en dat zijn nagenoeg alle andere landen — slechts in hun vuistje. Zij heten in Nederland teleurgestelde klanten van harte welkom. Kortom, de vaderlandse economie en de schatkist lijden bij de meeste eenzijdige maatregelen schade, zonder dat winsten in de wereld op een eerlijkere manier worden belast.

Bijzondere financiële instellingen dragen elk jaar naar raming € 1,5 mrd ‘sluisgeld’ af aan de Nederlandse schatkist. Het is de winstbelasting over de hier geboekte marge van de doorstroomvennootschappen. Die € 1,5 mrd zou wegvallen. De bijdrage van de BFI’s aan de vaderlandse economie bedraagt volgens een voorzichtige schatting tegen de € 1 mrd. Ook die verdampt grotendeels.

Zeker voor Amsterdam en omgeving zou de economische schade aanzienlijk kunnen zijn. Het betreft omzet van accountants, notarissen en fiscaal adviseurs. Maar ook de hotels in de hoofdstad en Schiphol pikken uiteraard een graantje mee wanneer buitenlandse klanten naar Amsterdam komen voor een vergadering met hun raadgevers. De directe en indirecte werkgelegenheid door activiteiten van trustkantoren is geraamd op 7500 à 15.000 voltijdbanen.12 Die staan op de tocht mocht het eindspel van belastingparadijs Nederland op de wagen zijn.

De economische schade hoeft echter niet blijvend te zijn. De dynamiek in de vaderlandse economie brengt mee dat het aanbod van financiële en andere diensten zich na verloop van tijd kan en zal aanpassen aan de door gewijzigde wetgeving veranderde vraag. Beperkt Nederland eenzijdig zijn rol als belastingparadijs, dan zal de aanpassing aan de veranderde regelgeving tijdens de overgangsfase echter pijn doen. Een vergelijking met de sluiting van de Limburgse kolenmijnen — na de vondst van aardgas in Groningen — dringt zich op.

 

  • 1Oxfam Novib (2016), Nederland belastingparadijs, Den Haag, p. 10.
  • 2Gabriel Zucman (2015), The Hidden Wealth of Nations, Chicago: The University of Chicago Press, p. 35.
  • 3Zucman, pp. 105-106.
  • 4Barbara Baarsma, Marco Keste & Jars Weda (2014), Brievenbusmaatschappijen. De impact van bijzondere financiële instellingen op de Nederlandse economie, Amsterdam: Business Contact, p. 184 en p. 196.
  • 5Zie www.dnb.nl / statistiek / statistieken-dnb / financiele-in stellingen / overige-financieleinstellingen / bijzondere-financiele-instellingen / index.jsp, tabel 15.2.
  • 6Zie voor illustratieve voorbeelden: Oxfam Novib, pp. 22-27.
  • 7Wim Suyker (2015), Tekortreducerende maatregelen 2011-2017 (incl. 5-miljard-pakket), Den Haag: Centraal Planbureau (CPB Achtergronddocument 15 september).
  • 8BEPS = Base Erosion and Profit Shifting (uitholling van de belastinggrondslag en winstverschuiving).
  • 9Banken moeten al sinds 2014 publiek maken hoeveel winstbelasting zij per land betalen.
  • 10Martin van Geest, Joost van Kleef & Henk Willem Smeets (2013), Het belastingparadijs, Amsterdam / Antwerpen: Business Contact.
  • 11Nieuw zijn sommige van deze ideeën niet. Zie: Flip de Kam (1977), Betalen is voor de dommen, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, en Flip de Kam (2007), Wie betaalt de staat? Pleidooi voor een progressieve belastingpolitiek, Amsterdam: Mets & Schilt / Wiardi Beckman Stichting.
  • 12Barbara Baarsma, Brievenbusmaatschappijen, p. 219.

Auteur(s)

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.