Onze samenleving wordt gedomineerd door hoogopgeleide, gezonde én tevreden burgers. Zij nemen de beslissingen die de leefomstandigheden van de rest van Nederland direct raken. We zullen de homogeniteit van de groep mensen die het voor het zeggen heeft moeten doorbreken. En dat lukt alleen als iedereen ook kritisch naar zichzelf kijkt: ‘Behoor ook ik tot een homogene groep en sluit ik daarmee – wellicht onbedoeld – anderen uit?’

In het discussiestuk Samen onze toekomst in handen nemen[1], dat de WBS schreef in samenwerking met het wetenschappelijke bureau van GroenLinks, gaan we in op versterking en vernieuwing van onze democratie. Uitgangspunt is dat onze democratie spaak loopt: de macht is ongelijk verdeeld en grote groepen herkennen zich niet langer in de overheid én politiek. Een vaststelling die leidt tot een toenemende aandacht voor burgerberaden, referenda en andersoortige vernieuwingen van het democratische proces. Het zijn aanpassingen op de hardware van onze democratie.

Van veel uitdagingen waar we als samenleving voor staan - klimaatverandering en een minder vanzelfsprekende welvaartsgroei voorop - zullen de risico’s onevenwichtig over de samenleving verspreid worden. Hoe kwetsbaarder een gebied nu al is, des te kwetsbaarder het morgen zal zijn. Hoe kwetsbaarder een persoon nu al is, des te kwetsbaarder die morgen zal zijn. Dat maatschappelijk onbehagen kan toenemen en verschillende groepen nog verder uit elkaar komen te staan, is dan bijna te voorspellen.

Nadenken over onze democratie kan voor mij bijgevolg niet zonder de vraag naar hoe we samenleven. Zeg maar de software van de democratie: hoe verhouden we ons tot elkaar? Daarover nadenken is voor een gezonde democratie van groot belang. Want democratie is geen exclusieve taak voor politici of instituties. Voor een goed functionerende democratie zijn we allemaal aan zet. Daar moeten we elkaar ruimte voor bieden.

IJsberg van het ongenoegen

Nederland behoort nog steeds tot de meest welvarende[2] en gelukkige landen[3] ter wereld. Algemeen genomen zijn we tevreden over onze democratie en ook ons vertrouwen in instituties is relatief groot. Het vertrouwen dat we in elkaar hebben behoort evenzeer tot zowat het hoogste niveau ter wereld.[4] Je zou denken: met onze democratie zit het wel goed.

Toch waarschuwt de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), de instantie die dreigingen tegen de nationale veiligheid in kaart brengt, voor de gevolgen van verdeeldheid en verharding in de samenleving. Volgens de dienst is er een reëel risico dat het vertrouwen in de democratische rechtsorde langzaam wordt ondermijnd en mensen zich afkeren van de maatschappij.[5]

De AIVD richt zich daarbij op de extremen: het anti-overheidsprotest dat radicaliseert en de toename van het aantal bedreigingen aan het adres van politici, politieagenten en journalisten. Het zijn bij wijze van spreken de toppen van de veel grotere ijsbergen van het ongenoegen. Een derde van de bevolking is namelijk van mening dat de democratie en de instituties er niet voor haar zijn. Een sentiment dat hoofdzakelijk leeft onder laagopgeleiden.[6]

Wat betreft het vertrouwen in regering en het parlement is er veel meer van de spreekwoordelijke ijsberg te zien. Onlangs nog maakte zowel het Centraal Bureau voor de Statistiek[7] als het Sociaal en Cultureel Planbureau[8] inzichtelijk dat het vertrouwen in de overheid en politiek op een dieptepunt zit. Slechts de helft van de bevolking is positief over het functioneren ervan. Mensen zijn klaar met het politieke geruzie en het ontbreken van daadkracht om problemen aan te pakken.[9]

Ook ervaart men een grote afstand tussen politici en de bevolking.[10] Ongeveer de helft van de Nederlanders heeft het gevoel dat ‘mensen zoals zij’ geen invloed hebben op wat de regering allemaal uitspookt: Den Haag doet maar wat.[11] Tevens blijkt dat 42% van de burgers het idee deelt dat beslissingen worden genomen door een kleine elite die enkel naar zichzelf omkijkt.[12] Het hoeft dan niet te verrassen dat er nog weinig geloof bestaat in het probleemoplossende vermogen van regering en parlement.[13]

Dat uit zich naast gevoelens van onvrede ook in ‘democratische actie’. Een deel van de bevolking neemt niet langer de moeite om te gaan stemmen. Of ze stemmen op partijen aan de flanken, die veelal populistisch van aard zijn.[14] Deze groep wordt liefkozend de afgehaakten genoemd. Diegenen die niet meer meedoen of zich verzetten tegen de status quo. Zelf heb ik enige moeite met die term. Afgehaakt zijn veronderstelt namelijk een actieve op zichzelf staande houding van het individu: ‘Hoi, ik ben Tim en ik haak af.’

Dat kan natuurlijk maar een deel van het verhaal zijn.

Even over onszelf

In hun Atlas van afgehaakt Nederland laten Josse de Voogd en René Cuperus zien dat zowel feitelijke achterstanden als gevoelde achterstanden[15] ertoe leiden dat mensen afhaken.[16] Lijkt me logisch. Wanneer mensen lange tijd ongelijkheid ervaren in gezondheidskansen, participatiemogelijkheden, arbeidskansen en inkomensverdeling, kun je het ze moeilijk kwalijk nemen dat ze niet deelnemen aan een systeem waarvan ze het idee hebben dat het niet voor hen werkt. Maar het gaat over meer dan dat.

Sinds begin 2023 spreekt het Sociaal en Cultureel Planbureau over Nederland als een klassensamenleving. Een derde van de bevolking kan structureel niet meedoen in de samenleving. Zij hebben onvoldoende economische middelen ter beschikken en missen de vaardigheden en competenties om zich in turbulente maatschappelijke tijden staande te houden.[17] Ook hier geldt: het gaat er niet alleen over dat ze minder hebben, het gaat er evengoed over dat ze zich minder voelen.[18]

Het roept bij mij de vraag op: is men afgehaakt, of hebben we hen weggeduwd? Een onherkenbare en op afstand staande overheid in combinatie met hardnekkige en gelaagde ongelijkheid[19], hardvochtig beleid (denk aan het toeslagenschandaal)[20] en ongelijke (economische) toekomstkansen[21] helpen een samenleving niet vooruit. En zeker niet dat deel van de samenleving dat aan de verkeerde kant van die kloven staat.

Maar het zit breder. Veel Nederlanders ervaren de wijze hoe er in Nederland met elkaar samengeleefd wordt als een belangrijk maatschappelijk probleem. Ongeveer drie kwart van de bevolking meent dat meningsverschillen over maatschappelijke kwesties alleen maar groter en scherper worden. Men is onverdraagzaam, de kunst van het naar elkaar luisteren wordt niet langer beheerst, er is te weinig onderling respect en regelmatig staan groepen rechtlijnig en luidruchtig tegenover elkaar.[22]

Daarbij komt dat onze samenleving de komende jaren ingrijpend zal veranderen. De opkomst van artificiële intelligentie, een minder vanzelfsprekende welvaartsgroei, toenemende diversiteit, opkomende vergrijzing en de klimaattransitie zullen vragen met zich meebrengen over de opbouw van de samenleving. Vanzelfsprekend zal onze samenleving – het hoe ervan - onder druk komen te staan. Verandering is per definitie moeilijk en doet onzekerheden toenemen.

Zeker met de snelheid waarmee die uitdagingen op ons afkomen, vormen ze zo een toverformule voor breed gedeeld maatschappelijk onbehagen. Want daar waar individuele onzekerheid toeneemt, groeit het maatschappelijke onbehagen over de samenleving als geheel.[23] Maar evengoed, zoals Maxim Februari in het bewonderenswaardige essay Doe zelf normaal[24] stelt, zullen de nodige haast en dwang die voortvloeien uit deze ingrijpende veranderingen ook democratische processen onder ruk zetten. Het is niet ondenkbaar dat groepen burgers tegen elkaar uitgespeeld zullen worden, of dat tegenstellingen tussen burgers groter, hardnekkiger én anders worden. Dat vraagt om een breed maatschappelijk én democratisch gesprek.

Eerst spraken we van de zogenaamde ‘haves and have nots’; verwijzend naar de afbraak van de verzorgingsstaat die voor een tweedeling tussen arm en rijk zorgde. De ene groep heeft voldoende om voor zichzelf te zorgen, de andere niet. Nadien was er sprake van de ‘cans and the can nots’. In 2013 zou Nederland de transitie moeten maken richting participatiesamenleving[25]: van iedereen die dat kon, werd verwacht om zorg voor zichzelf en de naasten te dragen. Niet iedereen bleek dat te kunnen. En dus vielen veel burgers tussen schip en wal van de overheidsambities.[26]

Volgens mij moeten we alles op alles zetten om te voorkomen dat de volgende breuklijn die tussen de ‘wants and the want nots’ wordt. Samengevat: velen zullen de middelen niet hebben om mee te doen aan de veranderingen, anderen zullen het simpelweg niet kunnen en daardoor zullen er in toenemende mate mensen zijn die niet langer mee willen doen. En helemaal niet wanneer dat betekent dat men daardoor minder zal hebben én zich minder zal voelen. Erger nog is dat men in grote aantallen actief gaat tegenwerken; dat is waarvoor de AIVD waarschuwt. Dat kunnen we missen als kiespijn, want laten we wel wezen: voor de toekomstige uitdagingen zullen alle handjes, hoofdjes en hartjes in dit land hard nodig zijn.

Dat maakt van democratisering meer dan een herziening van het proces dat democratie is. Natuurlijk, als we dat proces kunnen optimaliseren – en dat is hoognodig – moeten we dat vooral doen. Maar de uitdagingen zijn niet enkel hardware-technisch van aard. De software – hoe we samenleven – is ook aan herziening toe.

Democratisering moet volgens mij evengoed gaan over de vertegenwoordiging van de ervaringen van burgers in beleid, organisaties, bedrijven en andersoortige maatschappelijke structuren. Die plekken waar maatschappelijke gesprekken idealiter plaatsvinden. Door verschillende perspectieven mee te nemen, kun je verschillende perspectieven bij elkaar brengen en verenigen.

Dominantie van hoogopgeleide, gezonde én tevreden burgers

Als we kijken naar de manier waarop burgerperspectieven zijn vertegenwoordigd in beleid, zullen we ten eerste moeten erkennen dat tegenover een veelzijdige burger er een tamelijk eenzijdige overheid is komen te staan. De meeste overheidsvoeten staan in dezelfde wereld.[27] Een gevolg van selectie: voor het invullen van beleids- en adviesfuncties bij ministeries en het gemeentelijke ambtenarenapparaat wordt er gevist uit een redelijk kleine vijver.[28] Voorwaarde één om toegang te krijgen tot die functies: hoogopgeleid zijn. Of u komt er simpelweg niet in.

Het is een doorwerking van wat Mark Bovens de diplomademocratie noemt. Binnen de politieke vertegenwoordiging maken hoogopgeleiden de dans uit, en dat is evengoed het geval binnen onze instituties. De ongemakkelijkheden daarvan zijn moeilijk te negeren. Hoogopgeleiden vormen namelijk een homogene sociale groep. Hun sociale netwerk bestaat vooral uit mensen die op hen lijken, ze bewonen dezelfde buurten, consumeren dezelfde media en hebben dominante opvattingen over maatschappelijk gevoelige thema’s als immigratie, klimaat en zorg.[29]

Er zijn evenwel ook andere kenmerken die aandacht genieten. Zo bevinden hoogopgeleiden zich meestal niet aan de verkeerde kant van de gezondheidskloof.[30] Terwijl we weten dat de gezondheidskloof en de vertrouwenskloof (in de overheid) nagenoeg gelijklopen. Dat is niet omdat bij ziekte het vertrouwen verdampt, maar omdat contacten met de uitvoerende overheidsinstanties - die niet leveren – bij ziekte toenemen.[31] In hun Atlas stellen Josse de Voogd en René Cuperus dan ook dat er naast een diplomademocratie sprake is van een gezondheidsdemocratie.[32] Als in: gezonde burgers haken minder af.

Tot slot is er volgens mij naast de diplomademocratie en de gezondheidsdemocratie evengoed sprake van een tevredenheidsdemocratie. Hoogopgeleide burgers zijn over het algemeen beschouwd bovengemiddeld tevreden over hun leven. Wat betreft zorg, onderwijs, arbeidsvoorwaarden, inkomenspositie en leefomgeving vinden ze het allemaal best. Wat nog interessanter is: ze zijn ook politiek actiever, hebben een bovengemiddeld vertrouwen in de democratie én beleidsuitkomsten lijken veelal op hun instemming te kunnen rekenen.[33] Het behoeft weinig fantasie om je in te beelden dat dit haaks staat op de beleving van de doorsnee bewoner van een willekeurige achterstandswijk.

Democratisering betekent in deze optiek veel meer dan mensen verleiden om naar een stemhokje te gaan. Als we willen dat uitkomsten van de democratie en van beleid recht doen aan iedere burger, zal de ervaring van al die burgers meegenomen moeten worden. Bij dit soort constateringen wordt vaak al snel geopperd dat we burgerberaden nodig hebben. Burgerberaden kunnen volgens mij een mooie aanvulling zijn op het besluitvormingsproces, mits de uitkomsten van deze beraden een gedegen politieke opvolging en uitwerking kennen.[34] Wat zij echter niet kunnen bewerkstelligen is de verwevenheid van ervaringen binnen organisatiestructuren. Daarvoor is meer nodig.

Als we het anders willen doen, zullen we het vooral anders moeten doen. En daar hoort de ongemakkelijke vraag bij: kan dat met dezelfde actoren?

Meepraatstructuren

Unilever had in de jaren negentig miljoenen gestopt in de ontwikkeling van het nieuwe wasproduct Omo Power. Ondanks een op volle toeren gebrachte marketingmachine flopte het middel: het werd binnen afzienbare tijd uit de productieketen gehaald. Toenmalig Unilever-bestuurder Niall FitzGerald, verantwoordelijk voor de wasmiddelen, verzamelde de 31 betrokken managers in de Londense boardroom. Samen waren zij goed voor zo’n kleine 1000 jaar aan marketing- en R&D-ervaring. FitzGerald zou niemand toestemming geven om de kamer te verlaten tot duidelijk werd wat er fout was gegaan. Na uren praten en discussiëren zonder vooruitgang stelt FitzGerald een relatief eenvoudige vraag: wie hier in de boardroom wast zelf kleren? Antwoord: niemand.

Ziehier hoe onbewuste onbekwaamheid van slimme koppen kan leiden tot een blunder van jewelste. Een boardroom gevuld met excellent opgeleide managers die in het hele ontwikkelproces van een nieuw wasmiddel dachten dat het goed zou komen zonder het raadplegen van de belangrijkste actor: de potentiële klant. Tel daarbij op dat ze zelf geen ervaring hebben met het wassen van kleren en op het eerste zicht goed bedachte plannen kennen dan al snel een averechtse uitwerking. Nu kan een bedrijf zijn wonden likken in de vorm van verlies, so be it.

Waar het mij hier om gaat is het proces: mensen worden geselecteerd op basis van bepaalde kwaliteiten die bepaalde doelen moeten dienen. Als die doelen niet in het verlengde liggen van de wensen van de doelgroep, bedien je niemand buiten jezelf. Zo is het ook met beleid, vertegenwoordiging in medezeggenschapraden en andere meepraatstructuren.

Als hoogopgeleide, gezonde én tevreden burgers vanuit hun eigen wereldbeeld en logica beslissingen maken die ook mensen raken met een andere sociale context, een ander wereldbeeld en een andere logica, kan het snel misgaan. Een pijnlijk voorbeeld hiervan zijn de decentralisaties in het sociale domein uit 2015. Zonder het geringste bewijs dat het überhaupt zou kunnen werken, werd de uitvoering van hele wetten en miljarden aan geld op het gemeentelijke bordje gegooid. De belofte was destijds dat niemand tussen schip en wal zou vallen.[35] En gezien gemeenten dichter bij de burger stonden, wisten zij het beste wat nodig was.[36] Ze moesten dat wel even doen met fors minder budget dan het Rijk voorheen ter beschikking had, maar dat terzijde.[37]

Ondertussen weten we dat van die belofte niet al te veel is uitgekomen. Het sociale domein zit in een stagnatiefase en veel kwetsbare burgers zijn er niet echt op vooruitgegaan.[38] Het hoeft niet te verwonderen dat in het licht van zulke gebeurtenissen er steeds vaker geroepen wordt dat de burger betrokken moet worden. Want het gaat over ongelijkheden op verschillende niveaus: in sociaaleconomische positie (minder hebben), maar evengoed in macht en beslisvermogen (minder voelen).[39]

Veelal wordt dit vertaald in de uitgesproken wens om de burger centraal te zetten, de bewoner centraal te zetten, de (digitale) gebruiker centraal te zetten en als het nog even kan ook de patiënt centraal te zetten. Dat roept bij mij twee vragen op. Ten eerste: wie zou je anders centraal zetten? Ten tweede: wie stond al die tijd dan centraal?

Het betreft hier in mijn ogen een bijzondere evolutie. Namelijk dat we niet de burger leidend hebben laten zijn bij de opbouw van systemen, maar dat we de systemen centraal hebben gezet in het belang van het systeem zelf. En dat volgens een homogene logica die is uitgegaan van ontoereikende mensbeelden. Ongetwijfeld goed bedoeld, maar toch.

Democratisering is het doorbreken van homogeniteit

Als homogene groepen mogen beslissen, krijg je homogene oplossingen gebaseerd op homogene mensbeelden. En als mensbeelden eenmaal vervat zitten in beleid en in systemen, krijg je ze er nog maar moeilijk uit.[40] Het toeslagenschandaal heeft als geen ander aangetoond wat de gevolgen kunnen zijn wanneer systemen gebaseerd zijn op het mensbeeld van de frauderende burger. Maar het zit natuurlijk allemaal dieper dan dat.

Ik ben van mening dat we de samenleving zijn gaan bouwen rond een kostenpostmensbeeld.[41] Daarmee bedoel ik dat wanneer we een brug over een rivier bouwen we spreken van een investering. Maar wanneer u zorg nodig hebt, spreken we van zorgkosten. Terwijl het volgens mij gaat over een gezondheidsinvestering.[42] Of lees op de website van de Rijksoverheid het volgende: ‘Elke leerling op de middelbare school kost de overheid ongeveer € 7300 per jaar.’[43]

Het gevolg van het kostenpostmensbeeld is dat gedrag dat afwijkt van de geldende norm, en dat de belastingbetaler dus geld kan kosten (zoals bijvoorbeeld een jaartje zittenblijven op de universiteit of een ongezonde leefstijl), veroordeeld wordt en aan de solidariteit knaagt. Want waarom zouden we met z’n allen bijdragen aan de zorg voor mensen met een ongezonde leefstijl? Het individualiseren van risico’s door bijvoorbeeld een duurdere zorgverzekering is dan het antwoord.[44] Daarmee worden de kwetsbare groepen het meest geraakt. Oftewel: die groepen die niet tot de hoogopgeleide, gezonde en tevreden burger behoren.

En dat brengt mij terug bij het begin. Ongeveer een derde van de burgers herkent zich niet in de overheid en heeft het gevoel dat het systeem niet voor hen werkt. Ik heb me hier impliciet maar hardop afgevraagd of de overheid zich nog wel in de burger kan herkennen. Want zoals eerder gesteld, de burger is veelzijdig, de overheid relatief homogeen.

Een overheid die er wil zijn voor alle burgers en zich zorgen maakt over de democratie en het vertrouwen in de overheid, zal dan vooral eerst zichzelf stevig onder de loep moeten nemen. Een simpele vraag kan daarbij helpen: kunnen wij gegeven onze homogeniteit nog wel het goede doen voor de burgers waar we zo ver van af zijn komen te staan?

We zullen moeten erkennen dat democratisering een taak is die verder reikt dan de politieke verantwoordelijkheid of ingrijpen in de processen. Democratisering moet overal zijn en dat betekent dat we in allerlei maatschappelijke structuren de onbewuste onbekwaamheid moeten blootleggen: Den Haag doet maar wat, maar wat doen we zelf?

Ieder burger kan zichzelf kritisch bevragen in hoeverre hij zelf tot een homogene groep behoort en daarmee – wellicht onbedoeld – anderen uitsluit. Of dat nou binnen beleid, wetenschap, bedrijfswereld of andersoortige structuren is. Als mensen systematisch niet mee mogen denken en niet mee mogen doen omwille van een diploma dat ze niet bezitten, zijn het de bezitters van die diploma’s die aan uitsluiting doen. Terwijl dat meestal ook diegenen zijn die de mond vol hebben van inclusie.

Wat rest is de ‘en wat nu vraag’. Een goed voorbeeld vinden wij bij het ministerie VWS. Voor het eerst hebben zij een traineeship opgesteld voor nieuwe ambtenaren die geselecteerd werden op basis van levenservaring in plaats van mooie diploma’s en een cum laude vermelding.[45]

Of neem de Spreidstandburger-beweging die ikzelf samen met anderen heb opgezet. Een verzameling burgers die zowel de systeemwereld als de leefwereld kent. Omwille van hun doorleefde vroegere ervaringen hebben ze het gevoel met elke voet in een andere wereld te staan. Denk aan iemand die voorheen dakloos was en die nu in de beleidstorens rondloopt, of directeur bij een groot bedrijf is. Het zijn collega’s die, naast professionele en beleidskennis, ervaringskennis als derde kennisbron bezitten.[46]

Met name die notie van kennisbron is van belang. Ambtenaren moeten neutraal zijn en al snel klinkt het dat dit niet kan bij beleid waarin eigen ervaringen worden meegenomen. Maar hoe neutraal kan een overheid zijn wanneer elk ambtenaar zich beroept op de kennis die ze in dezelfde opleiding (veelal bestuurskunde en economie) hebben opgedaan? En hoe neutraal is een toeloop van consultants en zelfbenoemde experts? Volgens mij is geen enkele selectieprocedure neutraal en waardenvrij. Kijk maar naar de toenemende eis voor politiek-bestuurlijke sensitiviteit bij de overheid. Waarom geen burgerlijke sensitiviteit?

Met de uitdagingen die op ons afkomen, is de roep voor meer democratisering aan de hardware of het centraal willen zetten van de burger onvoldoende. Tenzij we voorkomen dat de groep die niet meer mee wil doen alleen maar groter en groter wordt, zal de ijsberg van het ongenoegen alleen maar zichtbaarder worden. Dat betekent meer polarisatie, meer geschreeuw en meer kans op breed gedragen maatschappelijk onbehagen.

Noten

[1] Wiardi Beckman Stichting/Wetenschappelijk bureau GroenLinks (2023). Samen onze toekomst in handen nemen.
[2] IMF (2023). Datamapper. Real GDP Growth.
[3] World Hapiness Report. Data Dashboard.
[4] CBS (2023). Minste vertrouwen in Tweede Kamer in 10 jaar tijd.
[5] AIVD (2022). Jaarverslag 2021. Zorgen over verdeeldheid en verharding in de samenleving.
[6] Staatscommissie Parlementair Stelsel (2018). Lage drempels, hoge dijken. Democratie en rechtsstaat in balans.
[7] CBS (2023). Minste vertrouwen in Tweede Kamer in 10 jaar tijd.
[8] SCP (2023). Zes op de tien Nederlanders ontevreden over politiek.
[9] Idem.
[10] SCP (2022). Burgerperspectieven bericht 2 2022.
[11] Idem.
[12] Transparency International (2021). Corruption Barometer 2021, p. 29.
[13] Verwey Jonker Instituut (2021). Democratie in Nederland onder druk.
[14] Josse de Voogd en René Cuperus (2021). Atlas van afgehaakt Nederland.
[15] Ministerie BZK (2022). Kabinetsreactie op Atlas van afgehaakt Nederland. Kenmerk 2022-0000550200.
[16] Josse de Voogd en René Cuperus (2021). Atlas van afgehaakt Nederland.
[17] SCP (2023). Eigentijdse ongelijkheid.
[18] Tim ’S Jongers (2023). Eindelijk valt in Nederland weer het k-woord. De Correspondent, 17 maart 2023.
[19] Kim Putters (). Het einde van de BV Nederland. Over de noodzaak van een verhaal voor onze samenleving. Prometheus, Amsterdam.
[20] Pieter Omtzigt (2021). Nieuw sociaal contract, via pieteromtzigt.nl.                         
[21] Sander Schimmelpenninck (2023). Sander en de Brug. De Correspondent.
[22] SCP (2022). Burgerperspectieven bericht 2 2022.
[23] WRR. Will Tiemeijer en Anne Greet Keizer (2023). Onzekerheid, maatschappelijk onbehagen en persoonlijke controle. Een conceptuele en empirische analyse.
[24] Maxim Februari (2023). Doe zelf normaal. Prometeus, Amsterdam.
[25] Troonrede 2013.
[26] SCP (2020). Sociaal domein stagneert. Vijf jaar na decentralisatie is de ondersteuning van kwetsbare burgers nog niet op orde.
[27] Tim ’S Jongers (2022). Hoog tijd dat ook anderen in overheidsland zich uitspreken tegen het ‘wie-verzint-dit-nou-beleid’. De Volkskrant, 6 juni 2022.
[28] Tim ’S Jongers (2023). De gezondheidskloof tussen arm en rijk dicht je niet met broccoli en een stappenteller. De Correspondent, 6 februari 2023.
[29] Mark Bovens (2012). Is opleiding de nieuwe verzuiling? Sociale Vraagstukken 3 juli 2012.
[30] Pharos (2022). Factsheet. Sociaal economische Gezondheidsverschillen (SEGV).
[31] Tim ’S Jongers (2023). De gezondheidskloof tussen arm en rijk dicht je niet met broccoli en een stappenteller. De Correspondent, 6 februari 2023.
[32] Josse de Voogd en René Cuperus (2021). Atlas van afgehaakt Nederland.
[33] Tim ’S Jongers (2023). De gezondheidskloof tussen arm en rijk dicht je niet met broccoli en een stappenteller. De Correspondent, 6 februari 2023.
[34] Eva Rovers (2022). De politiek is te veel met de politiek bezig en te weinig met de samenleving. Filosofie Magazine, 20 april 2022.
[35] Troonrede 2013.
[36] I&O Research (2019). Decentralisatie Sociaal Domein. Binnenlands Bestuur, november 2019.
[37] Binnenlands Bestuur (2008). Decentralisatie is bezuiniging.
[38] SCP (2020). Sociaal domein stagneert. Vijf jaar na decentralisatie is de ondersteuning van kwetsbare burgers nog niet op orde.
[39] SCP (2023). Eigentijdse ongelijkheid.
[40] Raad Volksgezondheid & Samenleving (2021). Machtige mensbeelden.
[41] Tim ’S Jongers (2023). Arm of rijk: iedereen doet domme dingen. De Correspondent, 25 april 2023.
[42] Jan Blommaert (2013). Een mensbeeld dat armoede schept.
[43] Rijksoverheid.nl. Wat zijn de kosten voor mijn kind in het voortgezet onderwijs, geraadpleegd op 14 juli 2023.
[44] Gert van Dijk (2023). Hogere zorgpremie bij een ongezonde leefstijl? KNMG, 3 juni 2022.
[45] Elfanie toe Laer (2023). Voor ambtenaar-nieuwe-stijl telt levenservaring zwaarder dan diploma's. Het Financieele Dagblad, 30 maart 2023.
[46] Tim ’S Jongers (2023). Ontsluit het organisatiekapitaal van ‘spreidstandburgers’. Sociale Vraagstukken, 8 maart 2023.

Auteur(s)

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.