De verzorgingsstaat zoals Nederland die kende vanaf de jaren vijftig, is ingehaald door de tijd. We zullen nieuwe manieren moeten vinden om onze solidariteit vorm te geven.
De invoering van de Algemene Bijstandswet door minister Marga Klompé wordt gezien als de voltooiing van de verzorgingsstaat zoals die na de Tweede Wereldoorlog in Nederland werd opgebouwd. Mensen met een laag inkomen hoefden niet meer terug te vallen op de genade van kerken en de vernederende omstandigheden waarmee armenhulp toentertijd gepaard ging. Iedere burger had recht op een bestaansminimum, onvoorwaardelijk.
De tijd van deze verzorgingsstaat is voorbij; de moderne tijd die Wim Sonneveld in ‘Het Dorp’ bezingt heeft ook haar anno 2012 ten grave gedragen. Moeten we hier boos over zijn? Melancholisch? Of is de sociaal-democratie een last lichter zodat ze nu met rechte rug de wereld in kan kijken zonder gebukt te gaan onder de geschiedenis van vadertje staat?
In dit essay wil ik een wandeling maken door de ruïnes van de welvaartsstaat die ooit de trots van de sociaal-democratie was. Zijn er nog oude bouwstenen die kunnen dienen voor een linkse politiek in de eenentwintigste eeuw? Dwalen er nog oude geesten rond wier stemmen te lang niet zijn gehoord en die mogelijk de weg kunnen wijzen in deze roerige tijden? Het nieuwe linkse huis moet niet gebouwd worden in het luchtledige: het moet staan op de schouders van reuzen.
De Britse historicus Tony Judt heeft zijn carrière gewijd aan het bestuderen van het naoorlogse Europa. Geboren in 1948 heeft hij niet de ontberingen van het interbellum en de geweldsuitbarsting in de jaren 1939-1945 aan het lijf ondervonden; toch zijn deze gebeurtenissen een grote drijfveer voor hem geweest gedurende zijn leven. De grote armoede in de jaren dertig, de opkomst van het fascisme en nazisme en het absolute gebrek aan een antwoord dat de liberale democratie hiertegenover kon stellen, hadden Judt ten diepste geraakt. In zijn analyse keek hij niet enkel naar de grote structuren, maar richtte hij zich op degenen die er last van hadden: arme mensen die werkloos werden, minderheden die moesten vluchten voor raciaal geweld.
De grootste verworvenheden van de verzorgingsstaat zitten ook niet in de redding van het kapitalistisch systeem of van de liberale democratie. Het feit dat mensen naast politiek burgerschap ook economisch en sociaal burgerschap verkregen, was een grote stap voor waarts. Een mensenleven werd niet meer enkel uitgedrukt in economische waarde; een mens is meer dan arbeider of consument. Door de emancipatie van grote groepen mensen op economisch vlak kregen burgers in een verzorgingsstaat de mogelijkheid om actief deel te nemen aan het sociale leven.
In een van zijn laatste lezingen gaat Judt in op de ontmanteling van de verzorgingsstaat in de westerse wereld. Hij stelt: ‘We zijn na een eeuw waarin we opgeschoven zijn naar de positie dat mensen volwaardig deelnemen aan een staatsbestel puur omdat ze burgers zijn, terug bij het idee dat je alleen meetelt in de samenleving wanneer je werkt. Wanneer je geen werkt hebt, ben je in zekere zin een inferieur individu. Je bent geen volwaardig burger meer. Je hebt verplichtingen. Je moet werk aannemen tegen elk geboden inkomen. Als je dat niet doet heb je geen recht op de collectieve steun van je medeburgers.’
Deze lezing, genaamd What is living and what is dead in social democracy? kan worden gezien als het testament van een grote publieke intellectueel waarin hij vlak voor zijn overlijden nog een laatste roep om rechtvaardigheid doet. Judt ziet de verschrikkelijke wond van de economische ongelijkheid in onze hedendaagse maatschappij. Hij is geen zachte dokter die voorzichtig op de wond wijst; nee, hij drukt en wroet tot het pus eruit komt lopen. Economische verschillen gaan niet enkel over wie meer heeft en wie minder; ze gaan over wie wel meetelt in onze samenleving en wie niet. Wie verdient er solidariteit en wie niet? En waarom zouden anderen, onbekende en zelfs soms onbeminde mensen, jouw solidariteit verdienen?
Toen ik stage liep bij een journalistiek platform, deed ik onderzoek naar misstanden in de bijstand in Nederland. Bijstands gerechtig den in Hoogezand-Sappemeer werden verplicht om enkele maanden onbetaald stage te lopen bij PostNL. Weigeren was geen optie: geen stage is geen recht op bijstand. Dit was slechts het topje van de ijsberg. Slechte werkomstandigheden, het bewust ontduiken van de cao met medewerking van het gemeentelijk bijstandsloket en PostNL, groeiende onzekerheid over het inkomen: de casus geeft een onthutsend inzicht in de stand van de sociale zekerheid in Nederland. Een groep van veertig bijstandsgerechtigden besloot begin oktober het heft in eigen hand te nemen: ze gingen in staking voor betere arbeidsomstandigheden en baanzekerheid. Bijstandsgerechtigden die staken voor een baan: dat is Nederland anno 2018.
De stakers wonnen. Ze kregen een baangarantie voor negen maanden, waardoor ze weer voor even verlost waren van de onzekerheid. Op een regenachtige maandagmiddag in oktober ging ik naar een bijeenkomst van de stakers in Hoogezand. Ze hadden al gewonnen en gingen bespreken hoe de zaken er nu voor stonden. Grote kannen zwarte koffie en schalen met plakken cake stonden klaar in het zaaltje toen ik er binnenstapte. De ontvangst
door de stakers was hartelijk: enthousiast begonnen ze te vertellen over de gebeurtenissen in de voorgaande weken. De vrouwen en mannen vertelden over het afdwingen van respect door op te komen voor hun belangen en de gezellige momenten bij de piket voor de deur van het postsorteercentrum, over het onderling ouwehoeren en het zeiken op de managers die hen onder druk probeerden te zetten om weer aan het werk te gaan. Deze mensen zijn zó normaal, maar ook zo bijzonder in hun strijd. Toch zat ik later met een knoop in mijn maag.
In de trein van Hoogezand naar Amster dam, die dwars door het gebied ging waar Domela Nieuwenhuis over rechtvaardigheid en verlossing predikte voor de arme landarbeiders, ging ik bij mezelf te rade waaraan ik dat ongemakkelijke gevoel had overgehouden. Een van de stakers vertelde mij dat hij meer dan twintig jaar als assistent-bedrijfsleider bij een supermarkt had gewerkt voordat hij zijn baan verloor in de grootste economische crisis sinds de jaren dertig. ‘Ik wil wel werken’ zei hij. ‘Het is niet zo dat ik lui ben.’ Een collega van hem was de avond voor de bijeenkomst met vrienden een biertje in de kroeg wezen drinken. ‘Maar dat doe ik niet zo vaak, hoor. Je moet niet denken dat ik een alcoholist ben.’ Allemaal goede en zachte mensen, uiteraard met een krasje hier en daar, maar bovenal mensen die wilden aantonen dat ze solidariteit verdienen op basis van het feit dat ze behoren tot de groep ‘hardwerkende Nederlanders’. Geen bestaansminimum omdat je mens bent, omdat het bij beschaving
hoort: nee, je moet het verdienen.
In Amsterdam had ik een bespreking met de hoofdredacteur over het artikel dat ik wilde gaan schrijven over de misstanden in de bijstand bij PostNL. Ik schetste eerst de situatie in Midden-Groningen door de kwalijke rol van PostNL en de gemeente uiteen te zetten, om vervolgens mijn indruk te geven van het groepsgesprek met de bijstandsgerechtigden. De blik van mijn hoofdredacteur verstarde en zijn wenkbrauwen hingen. ‘Teun, wat is in godsnaam hier je verhaal?’ Ik stamelde wat over onrechtvaardigheid, maar daar ging hij niet in mee. ‘Bijstand, dat is een keuze’, zei hij. ‘Als ik in zo’n situatie terecht zou komen, zou ik geen uitkering aanvragen.’ De stilte van de woorden die ik toen niet kon uitdrukken stonden in groot contrast tot het symbolisch oorverdovende geraas waarmee een inspirator en voorbeeld net voor mijn ogen van zijn voetstuk was gevallen.
Deze twee micro-observaties laten zien hoe de meritocratische leugen in alle lagen van de maatschappij is doorgedrongen. Rijkdom en armoede worden gezien als de uitkomst die een persoon heeft weten te bereiken door (een gebrek aan) eigen inspanning. Deze individualistische benadering laat geen ruimte om na te denken over de reproductie van sociale ongelijkheid via de arbeidsmarkt, geografische spreiding of andere instituties zoals het onderwijssysteem. De Franse socioloog Pierre Bourdieu, die aan het einde van zijn leven pleitte voor een politiek links van links, heeft in zijn werken laten zien dat we ongelijkheid moet zien als een hydra: neem je één oorzaak
voor ongelijkheid weg, dan komen er nieuwe manieren tevoorschijn om groepen en individuen uit te sluiten.
Jan-Willem Duyvendak beschrijft in zijn boek De planning van ontplooiing dat de verzorgingsstaat niet ten onder is gegaan aan rechtse kritiek, maar juist door de kritiek van linkse denkers zoals Hans Achterhuis en Lolle Nauta. Zij leverden kritiek op de verzorgingsstaat door te wijzen op de vervreemding van mensen die het resultaat is van planmatig en bureaucratisch optreden door welzijnsorganisaties en de sociale tak van de overheid. In het kader van de welzijnsstaat was er weinig tot geen ruimte voor de persoonlijke ontplooiing van mensen en werden verschillen tussen mensen grotendeels genegeerd of verwaarloosd. Dit kwam vaak voort uit goede intenties: mensen zijn gelijkwaardig en moesten dus ook zo behandeld worden.
De belangrijkste redenen voor de opbouw van de verzorgingsstaat bestaan nog steeds: mensen moeten beschermd worden tegen de onzekerheden die horen bij het leven zoals ziekte, werkloosheid en het verlies van geliefden. De hulp die aan mensen gegeven moet worden, moet echter niet voor iedereen hetzelfde zijn. Als dat wel gebeurt, is die hulp voor veel mensen ontoereikend of zelfs slecht. Wat is dan wel een oplossing?
Een van de hoogtepunten van christelijke sociale politiek in de Nederlandse geschiedenis is de Bergrede van Willem Aantjes. Geïnspireerd door het evangelie sprak hij over hen die niet kunnen spreken, zij die niet gezien worden en zij die worden buitengesloten omdat ze anders zijn. De simpele motivatie voor zijn overtuiging vindt Aantjes in het naakte feit dat de ander altijd een medemens is en daarom solidariteit verdient.
Deze toespraak van Aantjes heeft mij, afkomstig uit een katholieke familie, geraakt. Zijn oproep tot solidariteit met mensen die we niet kennen, maar die net als jij en ik recht hebben op een menswaardig leven, inspireert en moedigt aan tot een politiek waarbij wij omkijken naar anderen en voor hen zorgen. Wij reiken onze hand uit en steken niet onze middelvinger op; wij vangen hen die vallen op en laten hen niet liggen. Nederland smeekt om linkse politiek waarin solidariteit centraal staat.
Een samenleving die wordt getekend door groeiende economische ongelijkheid heeft een links verhaal nodig. Makkelijke oplossingen zijn helaas niet voorhanden. De gedachte dat er altijd anderen zijn, moet het kompas zijn waarop een linkse politiek zich baseert. Met een hand op ons hart, luisterend naar de stemmen van rechtvaardigheid, volgen wij onze weg: de naald van het kompas wijst ons de richting.