Het nieuwe pensioenstelsel versterkt de financialisering van onze pensioenen. Aan de ene kant lijken financiële markten dé oplossing te kunnen bieden voor de oplopende kosten van de vergrijzing. Aan de andere kant kleven er belangrijke nadelen aan het nieuwe stelsel. De hoogte van de pensioenuitkeringen wordt onzeker én pensioenbeleggingen jagen de bredere financialisering van de Nederlandse samenleving aan en stimuleren zo de privatisering van onze sociale voorzieningen. Doen alsof we geen keuze hebben is in elk geval onverstandig.
Natascha van der Zwan
Verbonden aan het Instituut Bestuurskunde, Universiteit Leiden
Nederland heeft het beste pensioenstelsel ter wereld. Althans, dat wordt jaarlijks breed uitgemeten in de pers wanneer ons land weer de bovenste positie in internationale pensioenrankings bekleedt.[1] Ook politici en sociale partners beschrijven het Nederlandse pensioenstelsel graag in kampioenstermen, vaak verwijzend naar het enorme vermogen dat door pensioenfondsen wordt beheerd: eind 2023 een duizelingwekkende € 1.500 mrd.[2]
De keerzijde van de medaille is echter de hoge mate waarin de Nederlandse pensioenvoorziening, met name de arbeidsvoorwaardelijke pensioenen (de tweede pijler, zie kader), afhankelijk is geworden van rendementen die worden behaald op mondiale financiële markten. In Nederland hangt rond financialisering van onze pensioenen een zweem van onvermijdelijkheid, onder andere dankzij een lange traditie van kapitaaldekking en het belang van de pensioenfondsen voor de nationale economie. Dat is onterecht.
Pensioenfinancialisering
Pensioenfinancialisering verwijst naar de groeiende afhankelijkheid van financiële markten en financiële spelers bij het verstrekken van het ouderdomspensioen.[3] Het is geen eenduidig fenomeen, maar een optelsom van verschillende factoren. De financialisering van pensioenen begint met de invoering van kapitaaldekking als financieringsmethode. Kapitaaldekking houdt in dat pensioenen (gedeeltelijk) gefinancierd worden uit beleggingsopbrengsten in plaats van uit premies of belastingen.
In veel landen is kapitaaldekking een aantrekkelijk alternatief geworden voor omslagfinanciering, waarbij pensioenen voor de huidige generatie gepensioneerden worden gefinancierd door de premies van de huidige generatie werkenden. Door de vergrijzing zullen pensioenstelsels meer ruimte moeten bieden aan een groeiende groep gepensioneerden, wat het vermogen van de actieve beroepsbevolking om aan dit systeem bij te dragen ernstig beperkt.
De Nederlandse arbeidsvoorwaardelijke pensioenen, waarvan de eerste regelingen reeds in de negentiende eeuw werden ingevoerd, worden van oudsher via kapitaaldekking gefinancierd en worden uitgevoerd door pensioenfondsen. Onder invloed van de verplichtstelling van de arbeidsvoorwaardelijke pensioenen (veel deelnemers) en de invoering van bijna maximale beleggingsvrijheid voor pensioenfondsen (veel rendement) is het Nederlandse pensioenvermogen in de loop van de twintigste eeuw uitgegroeid tot een van de grootste ter wereld.
Dit pensioenvermogen wordt beheerd door een 170-tal pensioenfondsen, die daarbij worden ondersteund door een omvangrijke sector van onder andere vermogensbeheerders en uitvoeringsorganisaties. Wat dat betreft sluiten de ontwikkelingen in het pensioenstelsel aan bij de bredere maatschappelijke ontwikkeling waarbij de financiële sector een groeiend aandeel inneemt binnen de economie.[4]
Maar kapitaaldekking alleen betekent nog geen hoge mate van pensioenfinancialisering. Hoewel beleggen in financiële markten zowel in winsten als in verliezen kan resulteren, hoeven tegenvallende beleggingsresultaten niet direct vertaald te worden in lagere pensioenen. De mate waarin beleggingsresultaten pensioenuitkeringen beïnvloeden, hangt namelijk af van het soort pensioenregeling.
DB-regelingen (zie kader) beloven een gegarandeerd bedrag bij pensionering, bijvoorbeeld 70% van het gemiddelde salaris van een begunstigde. Mocht een pensioenfonds onvoldoende financiële reserves hebben om aan de verplichtingen te voldoen, dan zijn hogere premies of herstelbetalingen vereist om deze situatie van onderfinanciering te rectificeren.
Bij DC-regelingen staan de premies vast, maar zijn de uitkeringen afhankelijk van het beleggingsrendement. DC-regelingen zijn dus inherent onzeker, omdat de hoogte van de uitkering niet van tevoren vaststaat. Het beleggingsrisico wordt volledig gedragen door de begunstigden.
In veel Europese landen zijn DB-pensioenregelingen de laatste decennia vervangen door DC-regelingen. DC-regelingen, zo wordt vaak betoogd, passen beter bij de behoeften van werknemers in de huidige arbeidsmarkt, waarin steeds vaker van baan wordt gewisseld. Daarnaast maken DC-regelingen de premieverplichtingen voor werkgevers stabiel en voorspelbaar. En dat is aantrekkelijk, zeker voor beursgenoteerde bedrijven die door hun aandeelhouders afgerekend worden op (te) grote pensioenverplichtingen.[5]
Pensioenonderzoekers staan vaak kritisch tegenover deze ontwikkeling. Zij brengen DC-pensioenregelingen in verband met lagere pensioenen, een hogere kans op armoede op latere leeftijd en met een grotere ongelijkheid tussen groepen gepensioneerden.[6] In sommige DC-regelingen mogen deelnemers zelf hun inleg bepalen en beleggingsbeslissingen nemen. Uit onderzoek blijkt dat veel deelnemers niet in staat zijn om zelf de optimale keuzes te maken: ze dragen te weinig bij en kiezen voor risicomijdende beleggingen met lagere rendementen (of maken helemaal geen keuze).[7]
Toch valt pensioenfinancialisering niet te reduceren tot de tegenstelling tussen de ‘zekere’ DB-regelingen en de ‘onzekere’ DC-regelingen. Allereerst is het mogelijk om middels wet- en regelgeving de risico’s van DC-regelingen te dempen, bijvoorbeeld door het invoeren van bij wet gestelde minimale beleggingsrendementen of door beleggingskeuzes te standaardiseren.
Daarnaast zijn ook DB-regelingen niet ongevoelig voor financiële risico’s. In Nederland hebben we dat de afgelopen vijftien jaar ondervonden, toen veel pensioenfondsen door slechte financiële resultaten gedwongen werden indexatie op te schorten en zelfs pensioenen te korten. Dit was niet alleen het gevolg van de beleggingen zelf. Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw zijn de pensioenbeloften van de Nederlandse DB-regelingen namelijk steeds meer onder druk komen te staan. Niet alleen besloten sociale partners indexatie (het aanpassen van pensioen aan loon- en/of prijsstijgingen) afhankelijk te maken van beleggingsresultaten, ook door het maximaliseren van de pensioenpremie en het beperken van herstelbetalingen is het moeilijker geworden te compenseren voor financiële tegenvallers.[8]
De invoering van het nieuwe pensioenstelsel per 1 juli 2023 kan in het verlengde worden gezien van deze eerdere veranderingen aan de Nederlandse arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen. Immers, binnen het nieuwe pensioenstelsel zullen de oude DB-regelingen vervangen worden door collectieve DC-regelingen. Deelnemers krijgen een persoonlijke pensioenpot, die bestaat uit de ingelegde premie en de beleggingsrendementen.
Binnen de nieuwe pensioenregelingen zullen beleggingswinsten – maar ook verliezen – directer worden vertaald naar de pensioenuitkering. Wel blijven pensioengelden op collectieve wijze belegd worden en blijven er buffers bestaan om financiële tegenvallers op te vangen. Er is echter geen vaste pensioenbelofte meer en de uiteindelijke hoogte van het pensioen wordt onzeker. Met de invoering van het nieuwe pensioenstelsel neemt de pensioenfinancialisering in Nederland dus toe.
Vergeten link
Met een direct verband tussen beleggingsprestaties op financiële markten en de hoogte van het uiteindelijke pensioen wint één vraag aan belang: hoe worden onze pensioengelden belegd? Tot aan de jaren tachtig van de vorige eeuw domineerden vastrentende waarden zoals onderhandse leningen of obligaties de beleggingsportfolio’s van pensioenfondsen. Vastrentende waarden werden als veilig én voorspelbaar gezien, en daarmee als essentieel voor het garanderen van toekomstige pensioenen.
Vanaf de jaren tachtig zien pensioenonderzoekers echter een verschuiving naar aandelen en alternatieve beleggingen zoals private equity.[9] Deze verschuiving is niet alleen een reactie geweest op de veranderende economische omstandigheden, zoals de hoge inflatie van de jaren zeventig en tachtig of de florerende aandelenmarkten van de jaren negentig, maar ook van nieuwe financieel-economische ideeën.[10]
Los van de vraag in welke financiële producten de pensioengelden worden belegd, is er ook de overweging met welk oogmerk deze beleggingen moeten worden gedaan. Volgens één perspectief is de doelstelling primair het behalen van een maximaal rendement. Volgens dit perspectief maakt het niet uit of beleggingen voor de korte of lange termijn worden gedaan, of in maatschappelijk of moreel (on)wenselijke economische activiteiten worden gestoken, zolang de rendementen maar een positief effect op de pensioenuitkering hebben.
Een ander perspectief stelt dat pensioenbeleggingen ook secundaire doelstellingen mogen hebben. Vanuit dit perspectief worden pensioenbeleggingen gekoppeld aan bepaalde maatschappelijke doelstellingen, zoals werkgelegenheid, huisvesting of milieu en klimaat.
Volgens welke doelstelling pensioengelden worden belegd is niet alleen een keuze van het pensioenfonds zelf, maar is ook aan de wetgever. Er zijn landen waar de wetgever tot in detail vaststelt welke beleggingen geschikt worden geacht voor pensioeninstellingen en welke niet. De Duitse Pensionskassen bijvoorbeeld, mogen maximaal 35% van hun portfolio in aandelen beleggen en niet meer dan 50% in staatsobligaties. De reden voor dit soort regels is dat sommige beleggingen als te risicovol worden gezien voor een zo belangrijkste sociale voorziening als pensioen.
In Nederland worden pensioenfondsen geacht te beleggen volgens de ‘prudent persoonsregel’ die een grote mate van beleggingsvrijheid geeft. Daarnaast geeft de Nederlandse wet ook de ruimte om pensioenbeleggingen te gebruiken voor secundaire doeleinden naast het behalen van financieel rendement, zoals investeren in huisvesting of in de zorg. Dat is niet overal zo. In de Verenigde Staten wordt bijvoorbeeld het behalen van maximaal financieel rendement als primaire taak van pensioenfondsen gezien.[11]
In sommige gevallen hanteren overheden wet- en regelgeving om de beleggingen van pensioenfondsen richting een bepaalde maatschappelijke doelstelling te sturen, zoals het kopen van aandelen in het binnenlandse bedrijfsleven. De Amerikaanse politicologe Margarita Estévez-Abe noemt dit de vergeten link tussen de verzorgingsstaat en het financiële stelsel.
Deze vergeten link heeft ermee te maken dat kapitaalgedekte pensioenen niet alleen een sociale functie kunnen hebben, maar ook in financiële doelen kunnen voorzien. Zo beschrijft Estévez-Abe hoe in Japan wettelijke beleggingsregels ervoor zorgden dat nationale ondernemingen konden rekenen op het ‘geduldige’ kapitaal van pensioenfondsen, wat hen in staat stelde stabiele en langdurige arbeidsplaatsen te creëren voor werknemers.[12] Ook de Wereldbank zag in kapitaaldekking lange tijd dé manier om de financiële stelsels van ontwikkelende landen te doen groeien.[13]
Ook in Nederland is de vergeten link van groot belang geweest voor de ontwikkeling van economie en samenleving. In de naoorlogse periode hebben pensioenfondsen voor enorme bedragen obligaties aangekocht en onderhandse leningen verstrekt voor voorzieningen die in de decennia erna vorm hebben gegeven aan onze samenleving. Denk aan scholen, ziekenhuizen, maar ook woningcorporaties en nutsbedrijven.
Voor een publiek fonds als het ABP – dit pensioenfonds voor de overheid werd pas in de jaren negentig geprivatiseerd – werd de link tussen beleggingen en samenleving afgedwongen via de Beleggingswet, waarin een lijst van toegestane beleggingen werd geboden. Maar ook private fondsen die niet gebonden waren aan de Beleggingswet volgden dikwijls het voorbeeld van ABP dankzij een voorkeur voor beleggingen in vastrentende waarden en een terughoudendheid om het vermogen in vreemde buitenlanden (risicovol!) te beleggen. Er zullen weinig stedelijke gebieden in Nederland zijn waar het naoorlogse beleggingsbeleid van pensioenfondsen niet nog steeds zichtbaar is in het straatbeeld.
Inmiddels zijn Nederlandse pensioenfondsen mondiale financiële spelers geworden en is de vergeten link een kleiner onderdeel van de enorme beleggingsportefeuille die zij beheren. Volgens De Nederlandsche Bank was 18% van het Nederlandse pensioenvermogen aan het begin van 2023 in Nederland belegd, en dus 82% in het buitenland.[14] Tegelijkertijd hebben pensioenfondsen andere manieren gevonden om pensioenbeleggingen te verankeren in de Nederlandse samenleving. Zo kondigde ABP onlangs aan € 10 mrd - 2% van het totale vermogen - te investeren in zogenaamde impactbeleggingen in Nederland, als onderdeel van het duurzaam en verantwoord beleggingsbeleid van het fonds.
Met deze impactbeleggingen hoopt het fonds een bijdrage te leveren aan het oplossen van maatschappelijke problemen, zoals de woningcrisis of de hoge energiekosten.[15] En ABP is geen uitzondering: vrijwel alle grote Nederlandse pensioenfondsen hanteren een verantwoord of duurzaam beleggingsbeleid, waarbij diverse beleggingsstrategieën worden gehanteerd voor het realiseren van financiële gewin, maar ook voor de maatschappij of de natuur.[16]
Verantwoord of duurzaam beleggen moet niet worden gezien als het alternatief voor pensioenfinancialisering, maar eerder als een verlengstuk ervan. Dat heeft niet alleen te maken met de onheuse duurzaamheidsclaims die aanbieders van financiële producten nogal eens maken - greenwashing. Zo zijn big tech-bedrijven oververtegenwoordigd in veel duurzame beleggingsfondsen ondanks brede kritiek op het energieverbruik van datacenters en de arbeidsomstandigheden bij deze bedrijven.[17] Maar ook ‘echt’ duurzame beleggingen dragen bij aan verdere financialisering als dit betekent dat sociale voorzieningen of natuurlijke fenomenen moeten worden verpakt als een financieel product.
Immers, duurzaam beleggen in zaken als natuurconservatie kan alleen indien daar een financiële infrastructuur rondom wordt opgetuigd (denk aan de ‘neushoornobligaties’[18]). Of, dichter bij huis: een belegging in kinderopvang voldoet netjes aan Sustainable Development Goal 4 (kwaliteitsonderwijs), maar komt uiteindelijk vooral de private equity-ondernemingen die kinderdagverblijven hebben opgekocht ten goede.
Volle kracht vooruit
De toenemende onzekerheid van pensioenuitkeringen en de alsmaar uitbreidende invloedssfeer van pensioenbeleggingen zijn twee belangrijke nadelen van financialisering van onze pensioenen. Toch hebben volksvertegenwoordigers en sociale partners gekozen voor een stelselhervorming die de afhankelijkheid van financiële markten in de tweede pijler zal doen toenemen.
Er zijn meerdere redenen om een nieuw pensioenstelsel in te voeren. Zo belooft het nieuwe stelsel een betere verdeling tussen de generaties. Door het afschaffen van de doorsneepremie hoeven jongeren niet langer bij te dragen aan de pensioenen van de steeds groter wordende groep ouderen. Ook past het nieuwe stelsel beter bij de huidige arbeidsmarkt met een aanzienlijke flexibele schil en een groot aantal zzp’ers. Tot slot maakt het nieuwe stelsel ook een einde aan de enorme regeldruk die voortkwam uit de noodzaak de oude pensioenbeloften te beschermen. Zo bepaalt de dekkingsgraad niet langer of pensioenfondsen kunnen indexeren.
Het is opmerkelijk dat Nederlandse politici en beleidsmakers nooit serieus overwogen hebben de financialisering van het pensioenstelsel in te perken. Zelfs na de financiële crisis van 2008, waarbij Nederlandse pensioenfondsen grote verliezen leden en vele burgers hun pensioenaanspraken gekort zagen worden, bleven kritieken op de ‘casinopensioenen’ beperkt tot de linkerflank van het politieke spectrum en een deel van de vakbeweging.[19]
Zelfs toen het publieke vertrouwen in pensioenfondsen een dieptepunt raakte – lager nog dan in de grote banken, de veroorzakers van de crisis! – opperden de sociale partners enigszins neerbuigend dat het een sprookje was te verwachten dat gangbare maatregelen zoals premieverhogingen nog een adequate respons waren bij tegenvallende beleggingsresultaten.[20]
In de loop der jaren is de kritiek op pensioenfinancialisering verder verstomd. Zo hebben progressieve partijen als PvdA en GroenLinks hun steun aan de huidige stelselhervorming verbonden aan andere pensioen-knelpunten, zoals de compensatie voor zware beroepen en het terugdringen van het aantal werkenden zonder arbeidsvoorwaardelijk pensioen, waaronder zzp’ers.[21]
En in zekere zin is het uitblijven van die kritiek ook begrijpelijk. Het is moeilijk te beargumenteren dat de vanuit internationaal perspectief uitstekende pensioenvoorziening in Nederland onwenselijk is. Volle pensioenpotten hebben er ook voor gezorgd dat relatief weinig Nederlandse ouderen in armoede leven. Volgens het meest recente Pension Adequacy Report van de Europese Commissie kent Nederland ook een relatief lage inkomensongelijkheid tussen groepen gepensioneerden, hoewel het pensioengat voor vrouwen aanzienlijk blijft.[22]
Echter, huidige pensioenuitkeringen zijn het resultaat van vroegere pensioenarrangementen en in het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst. Voorstanders van het nieuwe stelsel benadrukken graag de mogelijkheid om de pensioenen sneller te verhogen bij goede financiële prestaties. Maar pensioenen kunnen ook sneller gekort worden bij financiële tegenwind. En wie garandeert dan een goede oudedagsvoorziening, wanneer de pensioenen van grote groepen mensen onverhoopt onvoldoende blijken te zijn?
Daarnaast laat de luxepositie waarin het Nederlandse pensioenstelsel verkeert het juist ook toe een meer fundamentele discussie te voeren over de bijdrage van pensioenbeleggingen aan de bredere financialisering van de Nederlandse maatschappij. Meer betaalbare woningen of een toegankelijkere kinderopvang? Prachtig! Meer speculatie op de woningmarkt of eigendom van private equity? Liever niet. Het zal niet makkelijk zijn maatschappelijke investeringen te ontkoppelen van het huidige rendementsdenken.
In het verleden werd die ontkoppeling gefaciliteerd door wet- en regelgeving. Binnen de huidige context van de Europese vrije markt is het moeilijk beleggingsvrijheid te beperken. De ‘vergeten link’ kan echter ook op andere manieren gerealiseerd worden. Bijvoorbeeld door sociale voorzieningen of de natuurlijke omgeving niet zelf tot beleggingsobject te transformeren, maar deze weer via de overheid te financieren (zonder daarbij in de valkuil van het ‘de-risking’ te vallen). Ook zouden alternatieve financiële infrastructuren bespreekbaar moeten zijn, zoals het idee voor een publieke vermogensbeheerder dat recent werd geopperd door de Amerikaanse econome Lenore Palladino.[23]
De financialisering van pensioen stelt ons voor een belangrijk dilemma. Aan de ene kant lijken financiële markten dé oplossing te bieden voor de oplopende kosten van de vergrijzing en de daarmee gepaard gaande intergenerationele conflicten over de verdeling van pensioengelden. Tegelijkertijd kleven er belangrijke nadelen aan financialisering, waaronder de groeiende onzekerheid van de hoogte van toekomstige pensioenuitkeringen.
Ook de bijdrage van pensioenfinancialisering aan bredere maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de privatisering van sociale voorzieningen, vereist dat we het succes van de pensioenkampioen meten aan bredere beoordelingscriteria dan aan puur financiële uitkomsten. Een dergelijke evaluatie zou vervolgens als input kunnen dienen voor een bredere maatschappelijke discussie over de rol van pensioenkapitaal in onze samenleving, waarbij álle beleidsopties op tafel liggen. Financialisering is nooit onvermijdelijk, maar het gevolg van bewuste beleidskeuzes die – zelfs in Nederland - ook anders gemaakt kunnen worden.
Noten
[1] Mercer CFA Institute (2023). Pension Index 2023. Geraadpleegd op 25 maart 2024.
[2] DNB (2024). Marktwaarde inclusief derivaten, totale pensioenfondsen [dataset]. Geraadpleegd op 25 maart 2024.
[3] Van der Zwan, N. (2020). 2020, Patterns of pension financialization in four European welfare states. Revista Internacional de Sociología 78(4), pp. 1-14.
[4] Krippner, G.R. (2005). The Financialization of the American Economy. Socio-Economic Review 3(2), pp.173–208.
[5] Dixon, A.D. en Monk, A.H.B. (2009). The power of finance: Accounting harmonization’s effect on pension provision. Journal of Economic Geography 9(5), pp. 619–639.
[6] Bijvoorbeeld: Ellis, C. D., Munnell, A. H., & Eschtruth, A. D. (2014). Falling short: The coming retirement crisis and what to do about it. Oxford University Press; Ghilarducci, T. (2008). When I'm sixty-four: The plot against pensions and the plan to save them. Princeton University Press.
[7] Bijvoorbeeld: Choi, J.J. (2015). Contributions to defined contribution pension plans. Annual Review of Financial Economics, 7, pp. 161-178; Kristjanpoller, W.D. en Olson, J.E. (2015). The effect of financial knowledge and demographic variables on passive and active investment in Chile's pension plan. Journal of Pension Economics & Finance, 14(3), pp. 293-314; Säve‐Söderbergh, J. (2012). Self‐directed pensions: Gender, risk, and portfolio choices. The Scandinavian Journal of Economics, 114(3), pp. 705-728.
[8] Van der Zwan, N. (2016). Het Pensioenmirakel Ontleed. Functionaliteit en Legitimiteit in het Nederlandse Pensioenstelsel. In: Maarten Keune (red.), Nog Steeds een Mirakel? De Legitimiteit van het Poldermodel in de Eenentwintigste Eeuw (pp. 143-166). Amsterdam University Press.
[9] McCarthy, M.A., Sorsa, V-P, en Van der Zwan, N. (2016). Investment Preferences and Patient Capital: Financing, Governance, and Regulation in Pension Fund Capitalism. Socio-Economic Review 14(4):751–769.
[10] Vooral ideeën die verband houden met de Moderne Portefeuilletheorie hebben pensioenbeleggers ertoe aangezet beleggingsrisico’s te beheersen door te diversifiëren over verschillende beleggingscategorieën. In tegenstelling tot eerdere beleggingsideeën zijn volgens de Moderne Portefeuilletheorie typen beleggingen, zoals obligaties of aandelen, namelijk niet inherent risicoloos of risicovol.
[11] McCarthy, M.A., Sorsa, V-P, en Van der Zwan, N. (2016). Investment Preferences and Patient Capital: Financing, Governance, and Regulation in Pension Fund Capitalism. Socio-Economic Review 14(4):751–769.
[12] Estevez-Abe, M. (2004). The forgotten link: The financial regulation of Japanese pension funds in comparative perspective. In B. Ebbinghaus en P. Manow (red.). Comparing welfare capitalism (pp. 212-236). Routledge.
[13] Orenstein, M.A. (2013). Pension privatization: Evolution of a paradigm. Governance 26(2), pp. 259-281.
[14] De Nederlandsche Bank (2023). Pensioenfondsen beleggen meer in Nederland. Geraadpleegd op 9 april 2024.
[15] ABP (2024). Nieuw beleggingsbeleid voor een veranderende wereld. Geraadpleegd op 25 maart 2024.
[16] VBDO (2023). Navigating uncharted waters. Benchmark on responsible investment by pension funds in the Netherlands 2023. Geraadpleegd op 25 maart 2024.
[17] Otani, A. (2020). Big technology stocks dominate ESG funds. Wall Street Journal. Geraadpleegd op 25 maart 2024.
[18] Neushoornobligaties (‘rhino bonds’) werden in 2022 voor het eerst uitgegeven door de Wereldbank. Middels de obligaties hoopt de Wereldbank $ 150 mln op te halen voor duurzame ontwikkelingsprojecten. Zo’n $ 10 mln wordt gestoken in programma’s in Zuid-Afrika ter bescherming van de neushoorn. De rente op de obligaties wordt gekoppeld aan de groei van de neushoornpopulatie: hoe meer neushoorns, hoe hoger de rente. De rente wordt gefinancierd door een schenking van de Global Environment Facility.
[19] Van der Zwan, N. (2016). Het Pensioenmirakel Ontleed. Functionaliteit en Legitimiteit in het Nederlandse Pensioenstelsel. In: Maarten Keune (red.), Nog Steeds een Mirakel? De Legitimiteit van het Poldermodel in de Eenentwintigste Eeuw (pp. 143-166). Amsterdam University Press.
[20] Jongerius, A., Wientjes, B. e.a. (2011, 29 juni). De waarheid over ons akkoord. Het Financieele Dagblad.
[21] Herderscheê, G. (2022, 23 december). Pensioenwet gaat er komen, maar minister Schouten is nog niet klaar. De Volkskrant.
[22] European Commission, Directorate-General for Employment, Social Affairs and Inclusion (2021). 2021 Pension Adequacy Report. Current and future income adequacy in old age in the EU. Publications Office.
[23] Palladino, L.M. (2023). Establishing a public option for asset management in the United States. Review of Social Economy, pp. 1-20.