We geloven steeds minder in door de overheid georganiseerde solidariteit. Maar juist in deze geglobaliseerde wereld met open markten is het nodig solidariteit tussen burgers goed te verankeren. Vrijhandel vergroot de rijkdom in alle landen afzonderlijk, maar binnen die landen is er altijd een groep die erop achteruitgaat. Als die verliezers niet worden gecompenseerd door de winnaars, is dat een recept voor opstanden, populisme en vreemdelingenhaat.

Tien jaar geleden ging de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers failliet. Het was het begin van de zwaarste wereldwijde economische crisis sinds de Grote Depressie van de jaren dertig. Banken gingen failliet of moesten met belastinggeld op de been worden gehouden. Het vertrouwen in het kapitalistische systeem, en daarmee in de politici die dat systeem bestuurden, werd weggespoeld. In Europa ging de bankencrisis bovendien nagenoeg naadloos over in de eurocrisis. Ook die crisis schokte het vertrouwen, nu niet in banken, maar tussen de lidstaten van de eurozone onderling. De gevolgen zijn tot op de dag van vandaag voelbaar.

De gebruikelijke economische diagnose van die crisis rammelt aan alle kanten, met ernstige beleidsfouten tot gevolg. Die fouten brachten grote maatschappelijke kosten met zich mee voor Nederland: tientallen miljarden aan misgelopen welvaart, honderden extra zelfmoorden. Maar daarover zal ik het in dit artikel slechts zijdelings hebben. De geïnteresseerde lezer kan hiervoor mijn boek Over de dijken lezen. In dit artikel komen vooral de politieke implicaties van de financiële crisis aan de orde.

In de eerste jaren na de crisis leek het alsof de wereld een herhaling van het rampzalige verloop van de Grote Depressie kon vermijden. Met name door daadkrachtig optreden van het Internationaal Monetair Fonds voerden veel overheden een krachtig stimuleringsbeleid. Daardoor werd een nog diepere instorting van de economie voorkomen. Politici van verschillende landen trokken gezamenlijk op om de crisis het hoofd te bieden. Maar naarmate de crisis zich voortsleepte, staken de problemen uit de jaren dertig toch weer de kop op: excessieve bezuinigingen door overheden (vooral in de eurozone), populisme, vreemdelingenhaat, uitholling van multilaterale organisaties als de Wereldhandelsorganisatie, de Verenigde Naties en de NAVO, en een handelsoorlog. De Engelse keuze voor Brexit en de Amerikaanse keuze voor Trump markeerden het einde van het naoorlogse tijdperk van de Pax Americana. Niet langer is Amerika ’s werelds politieagent, voortaan is het America first. De Amerikaanse atoomparaplu is lek, zowel in Oost-Azië als in Europa. De vraag is: wat nu?

‘Has globalization gone too far?’

In 1997 publiceerde Dani Rodrik zijn beroemde boek Has globalization gone too far? Het boek was zijn tijd ver vooruit. In die dagen was er nog algemene steun voor de voordelen van globalisering. De Washington Consensus, het beleidsrecept gepropageerd door het IMF en de Wereldbank, was nagenoeg onomstreden. Liberalisatie van de internationale kapitaal- en goederenmarkten was daarvan een hoeksteen. Er was nog geen populistische revolte gaande, gevoed door het gevoel van grote groepen mensen de greep op hun leefomstandigheden te zijn kwijtgeraakt. Desondanks hees Rodrik de rode vlag, een waarschuwing voor de storm die komen ging. Zijn boek lag amper in de winkel toen de Azië-crisis uitbrak. Zoals we nu weten was deze crisis slechts een voorproefje. Tien jaar later werd de wereld nog veel zwaarder geraakt door de financiële crisis. Het vraagteken in de titel van Rodriks boek werd een uitroepteken. 

Toch is er iets paradoxaals in Rodriks analyse. Veruit de belangrijkste ontwikkeling in de wereldeconomie in de afgelopen veertig jaar is de groei van de welvaart, eerst in China en later in India: 2,5 miljard mensen (40% van de wereldbevolking!) hebben de stap gemaakt van absolute armoede naar een aangenaam middenklassebestaan. Wat ontwikkelingssamenwerking in de voorgaande decennia niet voor elkaar kreeg, heeft Deng Xiaoping via de openstelling van China voor de wereldmarkt wel gerealiseerd. De openstelling van India tien jaar later had een soortgelijk effect.

Dit is een algemene les: alle landen die sinds 1960 de stap hebben gemaakt van armoede naar westerse welvaartsniveaus hebben dat zonder uitzondering bereikt door openstelling voor de wereldmarkt: Japan, Zuid-Korea, Taiwan, Hongkong en Singapore. Omgekeerd: alle landen die zich hebben afgesloten (Noord-Korea, Turks Cyprus) zijn zonder uitzondering in welvaart achteruitgegaan. In sommige kringen is het bon ton deze ontwikkeling te bagatelliseren: de groei in China en India zou niet inclusief zijn en ten koste gaan van het milieu. Zonder iets af te willen doen aan de kosten van de groei, komt het mij absurd over om het belang van een hogere levensstandaard voor een paar miljard mensen te bagatelliseren. Deze redenering roept minstens de schijn op dat we de bevolking van China en India de welvaartsgroei willen ontzeggen waar het Westen eerder zo bovenmatig van heeft geprofiteerd.

Deze welvaartsgroei is voor het grootste deel tot stand gekomen door een grotere welvaart voor de wereld als geheel: iedereen is daar beter van geworden. Maar voor een deel is die groei het gevolg van een herverdeling ten koste van de lagere middenklasse in de Verenigde Staten en in mindere mate Europa. Het zijn vooral de banen van deze groepen die door de concurrentie uit China op de tocht zijn komen te staan. Tegelijkertijd is de top 10% in de Verenigde Staten er buitensporig op vooruitgegaan. De bekende olifantfiguur van Cristoph Lanker en Branko Milanovic brengt dit patroon in beeld.1

Deze ontwikkeling wordt voorspeld door de economische theorie.2 Vrijhandel vergroot de koek in ieder land afzonderlijk, maar binnen elk land is er een groep die erop achteruitgaat. Maar omdat binnen dat land de totale koek toeneemt, kunnen de verliezers — in theorie — worden gecompenseerd door de winnaars, zodat uiteindelijk iedereen profiteert. Dit zou de rol van het politieke systeem moeten zijn: draagvlak creëren voor welvaart verhogende handel door verliezers te compenseren. Bijvoorbeeld via sociale zekerheid, zodat degenen die hun baan verliezen zekerheid hebben over hun inkomen. Dit raakt de kern in Rodriks analyse: globalisering is inmiddels zo ver voortgeschreden dat het in de politieke praktijk steeds moeilijker is geworden om verliezers te compenseren. De resterende winst van verdere globalisering is te klein, terwijl de politieke wil om herverdelingseffecten te compenseren is verdwenen, tegelijk met de afslanking van de sociale zekerheid in de jaren tachtig en negentig.

Hier wringt de schoen in de Verenigde Staten: de fabrieksarbeiders die hun baan hebben verloren door concurrentie uit China voelen zich in de steek gelaten. David Autor et al. laten zien dat kiesdistricten waar de werkgelegenheid wordt bedreigd door concurrentie uit China radicaler gestemd hebben, ofwel voor Trump ofwel voor Sanders.3 Rodrik had dus gelijk: globalisering ondergraaft haar eigen politieke draagvlak. Trump heeft een politiek antwoord gegeven op het banenverlies uit China. Juist daarom heeft Amerika hem tot president verkozen. Of Trumps antwoord op de problemen van globalisering in de praktijk voor zijn kiezers ook zal werken? Dat is een hele andere vraag.

ICT-revolutie

Concurrentie vanuit China is echter niet de enige reden waarom de inkomensverschillen in de VS zijn toegenomen. Daarvoor is de ongelijkheid simpelweg te fors gestegen: in 1982 ging 12% van het verdiende inkomen naar de rijkste 1% van de bevolking; in 2014 was hun aandeel gestegen tot 20%. In diezelfde periode daalde het aandeel van de armste 50% van de bevolking van 20% tot 12%. Thans verdient de rijkste 1% van de bevolking dus ruim anderhalf keer zoveel als alle mensen in de minstverdienende helft van de bevolking bij elkaar. Ter vergelijking: in Nederland is het inkomensaandeel van de rijkste 1% veel lager, ongeveer 6%, en anders dan vaak gedacht is dat aandeel al decennia min of meer constant.4 De groeiende ongelijkheid in Amerika is voor een groot deel het gevolg van de ICT-revolutie. Anno 2018 zijn Apple, Amazon, Facebook, Google en Microsoft de bedrijven met de hoogste beurswaarde ter wereld — elk is ruwweg $ 600 miljard waard. Ter vergelijking, Exxon, van 1960 tot 2000 onafgebroken in de top-5, is nu $ 300 miljard waard. In 2000 zat van de vijf IT-reuzen alleen Microsoft in de top-5; Facebook was nog niet eens opgericht. Van de vijftien rijkste Amerikanen hebben er zeven hun vermogen in de ICT vergaard, onder wie de top-3 (Jeff Bezos, Bill Gates en Mark Zuckerberg, ieder goed voor ruwweg $ 100 miljard). Kortom: er heeft zich sinds 2000 een ongekende economisch aardverschuiving voorgedaan. De vruchten hiervan in termen van extreme rijkdom zijn grotendeels in de Verenigde Staten terechtgekomen. Europa speelt in deze sector geen rol. Voor dit probleem heeft Trumps politieke programma echter geen antwoord paraat. Het speelt in de hoofden van de kiezer blijkbaar een kleinere rol dan de dreiging vanuit China.

Duikelmannetje Europa

Tijdens de crisisjaren leek het erop dat de Europese Unie zomaar kopje-onder zou kunnen gaan in de populistische revolte. Maar terwijl Brexit en Trump Groot-Brittannië en de Verenigde Staten op stelten hebben gezet, bleef de EU uiteindelijk redelijk overeind. De financiële crisis en eurocrisis hebben het vertrouwen in Brussel geschokt, maar in diezelfde periode is het vertrouwen in de nationale overheid minstens evenzeer aangetast. Buiten Groot-Brittannië liepen pogingen om de uittreding uit de euro of de EU op de politieke agenda te zetten keer op keer spaak. Geert Wilders heeft het in 2012 in Nederland geprobeerd, maar is er daarna nooit meer op teruggekomen. Marine Le Pen heeft haar campagne voor het Franse presidentschap halverwege omgegooid omdat de kiezer weinig animo had voor een referendum over de euro. 

Yanis Varoufakis heeft Griekenland grote schade toegebracht met zijn plannen de euro op te geven. Het land was juist bezig om weer uit het dal te klauteren, toen Varoufakis’ ideeën het wankele vertrouwen van financiële markten opnieuw schokten. Hij wist de kiezer in eerste instantie voor zich te winnen, maar toen het er echt op aankwam gaf de kiezer Tsipras een vrijbrief om zijn minister van Financiën aan de dijk te zetten. Hoe het in Italië zal aflopen, moeten we afwachten. Hopelijk keert het land eerder op zijn schreden terug dan Griekenland in 2015 heeft gedaan. Dat Italië er, anders dan Griekenland, wel voor zal kiezen de euro daadwerkelijk te verlaten lijkt me echter zeer onwaarschijnlijk.

Ten slotte de gevolgen van Brexit: direct na de uitslag van het Britse referendum werd in veel kringen voor het voortbestaan van de Europese Unie gevreesd. De Engelse hoop de lidstaten van de EU uit elkaar te spelen bleek echter ijdel. Individuele lidstaten realiseerden zich dat ze met elkaar in de EU verder moesten. Een afzonderlijke deal met de Britten stond daarmee op gespannen voet.

Achteraf gezien is deze uitkomst niet zo verrassend. Anders dan veelal wordt gedacht heeft de gemiddelde Europese burger meer vertrouwen in Brussel dan in de eigen overheid.5 Dat geldt zeker in de zuidelijke lidstaten, waar het vertrouwen in de eigen overheid gering is. De Europese burger kiest bij voorkeur lokale politici die het nationale belang in Brussel vooropstellen. Veel politici hebben daaruit de conclusie getrokken dat de burger minder Europa wil. Dat blijkt dus een misverstand. De burger is conservatief. Hij wil graag de eigen belangen beschermd zien, maar vreest de gevolgen voor werk en zekerheid van gerommel aan de EU of de euro. Nationale belangenbehartiging is prima, maar Europa mag daardoor niet in gevaar komen. Daarom valt te verwachten dat dit sentiment ook in Italië uiteindelijke de doorslag zal geven. Hetzelfde geldt voor het vertrouwen in de euro: dat is hoog, in het bijzonder in de noordelijke lidstaten.

Ook op institutioneel vlak heeft de eurocrisis niet geleid tot het kortwieken van Europese instituties zoals na het afstemmen van de Europese grondwet in 2005 door velen werd verwacht en door sommigen beoogd. Integendeel: in de loop van de eurocrisis zijn de Europese instituties versterkt: er is een Europese president gekomen, het Europese Parlement speelt voortaan een rol in de benoeming van de voorzitter van de Europese Commissie, er zijn nieuwe Europese instituties gekomen (zoals het Europese noodfonds ESM), en het toezicht op de banken is weggehaald bij nationale toezichthouders en bij de ECB gelegd. Het is misschien cynisch, maar door de eurocrisis zijn de lidstaten meer aan elkaar gebonden geraakt. De ervaring dat bij een crisis een compromis tussen lidstaten de enige uitweg is, zal helpen bij de oplossing van een volgende crisis die zich vroeg of laat onvermijdelijk zal aandienen.

Beveridge als politiek antwoord

De financiële crisis en eurocrisis hebben veel schade aangericht die tot wijdverbreide onvrede heeft geleid. Mensen hebben het gevoel de greep op hun directe leefomgeving en op de samenleving als geheel te zijn kwijtgeraakt. Net als in de jaren dertig zijn er twee tegengestelde radicale politieke reacties op deze toestand zichtbaar. Vreemd genoeg hebben beide reacties in de praktijk veel met elkaar gemeen. De ene reactie kan worden samengevat als Own country first. Vul hiervoor America in en je krijgt Donald Trump; voor andere landen komen andere namen bovendrijven. Multilaterale instituties als de VN, de NAVO en de Wereldhandelsorganisatie worden gehaat. Men is op zoek naar een sterke man of vrouw die de nationale belangen vooropstelt. Grenzen moeten dicht en multilaterale verdragen worden opgezegd.

De andere reactie zoekt de oorzaak van problemen bij het globalisme en de neoliberale beleidsagenda. Het flitskapitaal houdt zich aan wet noch gebod. Multilaterale organisaties als de Wereldhandelsorganisatie en de EU zijn de gevangenen van het grootkapitaal. Ze leggen landen eisen op om handel te accepteren die louter hun belangen dient en schadelijk is voor het milieu. Beide organisaties moeten worden ontmanteld dan wel onder democratische controle worden geplaatst. Het kapitalisme loopt op zijn laatste benen, het moet worden vervangen door een nieuw democratischer alternatief.

In de jaren dertig bleken beide bewegingen uiteindelijk geen werkbare programma’s te bieden. De antikapitalistische versie kwam kortstondig aan de macht in Frankrijk, werd in Spanje verslagen in een bloedige burgeroorlog en verdween in Duitsland in 1933 binnen een paar weken achter de tralies. De Russische revolutie bleek uiteindelijk ook geen doorslaand succes. De rechts-populistische variant bleek de weg naar dood en verderf, en uiteindelijk de militaire nederlaag. Dat was niet verrassend, want als ieder land zijn Own country first plaats, dan leidt dat onvermijdelijk tot een confrontatie. Er kan immers maar één land de eerste zijn.

Nadat de stofwolken van de Tweede Wereldoorlog waren opgetrokken, bleek een derde stroming de weg naar vrede en welvaart te zijn: het redelijke compromis. Dit compromis werd verwoord in het Beveridge plan, vernoemd naar de Britse econoom William Beveridge. Het plan, dat tijdens de oorlog in Groot-Brittannië was ontwikkeld, nam ondanks de misère van de depressie de kapitalistische markteconomie als uitgangspunt. Het marktmechanisme had de wereld in de voorgaande eeuw veel welvarender gemaakt, een welvaartsstijging die geen precedent kende in de voorafgaande twee millennia. Beveridge trok daaruit de logische conclusie dat het marktmechanisme de hoeksteen moest zijn van de inrichting van de naoorlogse samenleving. Hij onderkende echter het grote falen van de markteconomie: het ontbreken van goede sociale zekerheid. In die behoefte bleek de markt niet te kunnen voorzien. Ziekte, invaliditeit of werkloosheid waren voor gezinnen een onvoorstelbare bedreiging. Het ontbreken van een oudedagsverzekering betekende dat mensen moesten doorwerken tot ze er dood bij neervielen. Ook vanuit macro-economisch perspectief was het ontbreken van een werkloosheidsverzekering schadelijk gebleken, omdat tijdens recessies de consumptieve vraag wegviel. Juist daardoor was de Grote Depressie zo groot geweest.

Beveridge realiseerde zich dat alleen door in de behoefte aan sociale zekerheid te voorzien de vooroorlogse sociale tegenstellingen konden worden overbrugd en radicale politieke stromingen de wind uit de zeilen kon worden genomen. Na de oorlog werd in Engeland als eerste de National Health Service opgericht, gevolgd door andere sociale wetgeving. Tot op de dag van vandaag is de National Health Service een hoeksteen van de Engelse identiteit, ondanks alle problemen die het stelsel kenmerken. In Nederland begon de opbouw van de welvaartsstaat bij de AOW. De sociaal-democraten namen veelal het voortouw, overigens met brede steun uit andere hoeken van het politieke krachtenveld.

Een politiek programma voor vandaag

Net als in de jaren dertig is ook nu de verleiding van radicale oplossingen groot. Ook nu zullen die oplossingen echter geen uitweg bieden. Het alternatief is niet een radicale hervorming van het kapitalisme of een nationale oplossing binnen een omheinde polder. Net als in 1945 ziet de wereld nu terug op een desastreus verlopen decennium. Maar net als in 1945 heeft het kapitalisme de wereld — gemeten over een langere periode van tachtig jaar — een onvoorstelbare welvaartsgroei gebracht, eerst in Noord-Amerika en Europa, en sinds 1980 ook in andere delen van de wereld. Net als in 1945 ligt de oplossing dus niet in revolutionaire veranderingen, maar in een praktische aanpak van de gebreken van het kapitalisme die het afgelopen decennium opnieuw aan het licht zijn gekomen: de grote sociale onzekerheid die burgers ervaren.

De geschiedenis heeft inmiddels laten zien dat Beveridges antwoord op dit probleem — de opbouw van een welvaartsstaat — ook zijn beperkingen heeft. In de jaren zeventig en tachtig zijn de problemen van een te genereuze sociale bescherming aan het licht gekomen, niet in de laatste plaats in Nederland. Als sociale zekerheid mensen te zeer pampert en te weinig een trap onder hun kont geeft, dan loopt de economie vast. Vlak na de dood van Wim Kok kan het geen kwaad nogmaals stil te staan bij zijn bijdrage om de sociaal-democratie dit inzicht te laten verwerven, eerst bij het Akkoord van Wassenaar, en later bij de hervorming van de WAO. Maar zoals Dani Rodrik heeft laten zien, vereist globalisering een goede nationale sociale bescherming. Vrijhandel vergroot de totale koek, maar leidt ook tot verliezers, die via sociale zekerheid in bescherming moeten worden genomen. De hervorming van de sociale zekerheid in jaren tachtig en negentig lijkt te ver te zijn doorgeschoten.

De paradox van deze tijd is dat de instituties van de welvaartsstaat alleen gebaseerd kunnen zijn op collectieve verplichtingen, die haaks staan op de sfeer van politiek wantrouwen die sinds de crisis heeft postgevat. Een sociaal verzekeringscontract vereist verplichte deelname en collectieve premies om averechtse selectie tegen te gaan.6 Je zou het solidariteit kunnen noemen. Vreemd genoeg heeft dat begrip juist in Nederland het meest aan populariteit ingeboet (hoewel nog steeds een ruime meerderheid er een positieve connotatie bij heeft).7

Het probleem van het afgenomen onderlinge vertrouwen kan het beste worden geïllustreerd aan de hand van de aanhoudende discussie over het pensioenstelsel. Nederland heeft met Denemarken en Zwitserland het beste pensioenstelsel ter wereld, gebaseerd op verplichte deelname aan een collectieve pot waardoor risico’s over generaties kunnen worden gespreid. Toch bestaat in brede kring, niet in de laatste plaats onder veel van mijn vakgenoten, de overtuiging dat het allemaal veel beter zal worden als iedereen een eigen pensioenpotje heeft dat men zelf mag beleggen, ongeacht de ervaring in andere landen dat dit soort stelsels tot desastreuze uitkomsten leiden. Het wantrouwen tussen generaties is uit de hand gelopen.

Hetzelfde geldt voor de groei van het aantal zzp’ers. Recent heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau de stijging van de armoede onder werkenden in kaart gebracht.8 Dit specifiek Nederlandse fenomeen wordt gedreven door de fiscale wetgeving. Het gevolg van de stijging van het aantal zzp’ers is dat de sociale wetgeving, de pensioenplicht en de verplichte sociale zekerheid voor grote groepen niet meer van toepassing zijn. De Nederlandse ontslagwetgeving voor werknemers is ongetwijfeld te strikt, maar nu wordt via de achterdeur van het zzp-contract het hele Beveridge-plan bij het oud vuil gezet. De stijging van het aantal zzp’ers is geen natuurwet, maar kan met relatief simpel (maar zeer kostbaar) beleid worden aangepakt. Alleen zo kunnen de onaangename bijeffecten van globalisering worden aangepakt.

Naast de sociale zekerheid is de multilaterale samenwerking van groot belang. Nu het functioneren van multilaterale instituties als de Wereldhandelsorganisatie en de NAVO door het optreden van Trump onmogelijk is gemaakt, kunnen wereldwijde problemen als klimaat en vrij handelsverkeer niet meer in dat kader worden aangepakt. Dani Rodrik heeft op een onverwachte manier gelijk gekregen: globalisering heeft het onderlinge wantrouwen tussen landen gevoed en daarmee politici die pleiten voor Own country first-oplossingen de wind in de zeilen gegeven. Daarmee is de politieke steun voor de instituties die nodig waren om de globalisering in goede banen te leiden weggevaagd.

Het is echter een illusie te denken dat we zonder dergelijke instituties kunnen: dan zijn het klimaat en onze welvaart het kind van de rekening. Het enige werkbare alternatief zijn rechtstreekse onderhandelingen tussen een beperkt aantal grote machtsblokken. Daarom zal de rol van de Europese Unie verder toenemen. Ook voor de aanpak van de excessieve monopoliemacht van de vijf grote Amerikaanse ICT-bedrijven is de Europese Unie onmisbaar. Hiervoor is Nederland in zijn eentje te klein. Voor de militaire veiligheid en de bewaking van de Europese buitengrenzen geldt hetzelfde. Beslissingsbevoegdheid gaat niet terug van Brussel naar Den Haag, zoals Nederland tien jaar lang heeft bepleit. Integendeel, voor de zoveelste keer richt het duikelmannetje zich weer op. Dat is maar goed ook, want Nederland heeft dat mannetje hard nodig.

Conclusie

Nadat de wereld aanvankelijk een herhaling van de rampspoed van de jaren dertig leek te kunnen vermijden, steken veel van de problemen die de wereld toen in hun greep hebben gehouden de laatste jaren opnieuw de kop op. Het is dus nauwelijks verrassend dat de politieke antwoorden die links en rechts worden geformuleerd lijken op de radicale oplossingen van de jaren dertig. Die antwoorden faalden toen en zullen dat nu opnieuw doen.

De enige weg voorwaarts is net als na de Tweede Wereldoorlog het redelijke compromis: het opvullen van de gaten die een markteconomie gebaseerd op handel tussen onafhankelijke natiestaten openlaat: de vraag naar sociale zekerheid en de aanpak van wereldwijde externe effecten zoals het klimaat. Wat dat betreft biedt de Europese Unie een uitstekend vertrekpunt. Zoals de Wereldbank heeft laten zien, zijn de instituties voor sociale zekerheid nergens in de wereld zo goed ontwikkeld als in de Europese Unie.9  Nergens wordt meer gedaan om inkomensverschillen binnen redelijk grenzen te houden. Er is dus alle reden om de eurosceptische geloofsovertuiging die Den Haag de afgelopen tien jaar in zijn greep heeft gehad te herzien. De kiezer snakt ernaar. 

  • 1De welvaartsgroei in de wereld tussen 1988 en 2008 heeft de vorm van een olifant: de staart (de armste 5% van de wereldbevolking, bijvoorbeeld de Sahel) is er nauwelijks op vooruitgegaan, de rug (10-70% van de bevolking, bijvoorbeeld China en India) is fors beter af, de nek (80-90%, bijvoorbeeld Oost-Europa) stagneert, terwijl de slurf (de rijkste 1%, de bovenklasse in de VS) veel rijker is geworden, zie: Alvaredo, F., L. Chancel, T. Piketty, E. Saez & G. Zucman, 2017, The elephant curve of global inequality and growth, WID paper 2017/20. Een recent update van de figuur laat echter zien dat de staart er meer op vooruit is gegaan dan eerder gedacht werd en de slurf juist minder, zie: Kharas, H. & B. Seidel, 2018, What is happening to the world income distribution: The elephant chart revisited, Brookings Institute, Washington. De wereld-inkomensverdeling is daardoor over het geheel genomen gelijker geworden.
  • 2Dit is het Samuelson-Stolpertheorema. Paul Krugman heeft modellen ontwikkeld die laten zien dat vrijhandel ertoe leidt dat alle kennisintensieve activiteit zich in één land concentreert. Weliswaar wordt de totale koek van beide landen dan groter, maar het andere land gaat erop achteruit. Dit kan echter niet van toepassing zijn op de VS, omdat juist dat land veel kennisintensieve activiteiten naar zich toe heeft getrokken.
  • 3Autor, D., D. Dorn, G. Hanson & K. Majlesi, 2016, Importing political polarization? The electoral consequences, of rising trade exposure, NBER working paper 22637.
  • 4Jacobs, B. & F. Zoutman, 2013, Meer over de top, CPB achtergronddocument.
  • 5Zie: Special Eurobarometer, 2017, ‘Designing Europe’s Future: Trust in Institutions, Globalisation, Support for the Euro, Opinions about Free Trade and Solidarity’, Report 461, Europese Commissie, Brussel.
  • 6De gevolgen van adverse selection werden voor het eerst geanalyseerd in: Akerlof, G., 1970, ‘The Market for “Lemons”: Quality Uncertainty and the Market Mechanism’, Quarterly Journal of Economics, pp. 488-500. Dit artikel is het startpunt van een uitgebreide economische literatuur over selectieproblemen.
  • 7Zie: Special Eurobarometer, 2017.
  • 8Vrooman, C., E. Josten, S. Hoff, L. Putman & J. Wildeboer Schut, 2018, Als werk weinig opbrengt; Werkende armen in vijf Europese landen en twintig Nederlandse gemeenten, SCP, Den Haag.
  • 9Gill, I., en M. Raiser, 2012, Golden growth. Restoring the lustre of the European economic model, World Bank, Washington.

Auteur(s)

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.