Het EU-recht heeft voorrang op nationaal recht en beperkt zo de soevereiniteit van de landen in de Europese Unie. Hoe ver die beperking reikt en hoe dat precies constitutioneel geregeld is, verschilt opmerkelijk genoeg per lidstaat.

Niels Graaf
Universitair docent Constitutioneel Recht, Universiteit van Amsterdam

De Nederlandse Grondwet zwijgt over de Europese Unie.[1] Is die stilte over de Europese Unie problematisch, nu een aanzienlijk deel van beleid en regelgeving uit Brussel komt? D66 vond van wel. In een in 2021 verworpen initiatiefwet van Rob Jetten werd gepoogd om het EU-lidmaatschap te verankeren in de Grondwet.[2] Op de website van D66 viel hierover het volgende te lezen: ‘Opname van het lidmaatschap in de Grondwet doet recht aan het grote belang dat de EU heeft voor Nederland. Zeventien andere EU-lidstaten, waaronder Duitsland en Frankrijk, gingen Nederland al voor.’[3] Ook de Raad van State verwees naar deze voorbeelden in zijn advies over het D66-voorstel.[4]

Deze stelling van D66 en van de Raad van State getuigt van een pijnlijk gebrek aan kennis van het Duitse en Franse constitutionele recht. De agenda die achter de Franse en Duitse EU-artikelen schuilt, is namelijk die van een verkapt soevereiniteitsvoorbehoud – een vorm van ‘delegatie naar boven’.[5] Daarover straks meer.

Wat er voor nu toe doet is dat de Nederlandse constitutionele orde zich met dat ontbrekende EU-artikel eigenlijk keurig houdt aan de door Brussel verkondigde leer waarin het EU-recht top-down over de lidstaten wordt neergelegd. Hoe zit dat? De kwestie laat zich het helderst uitleggen door het functioneren van de EU-rechtsorde te zien als een spel met regels, valsspelers en spelbrekers.[6]

De gedachte dat ook zoiets ernstigs als een rechtsorde en zijn regels zich ontplooit als spel is niet origineel. De grote Leidse historicus Johan Huizinga werkte dit idee het knapst (en als eerste) uit in Homo ludens: Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur (1938). Zijn these: ‘De mogelijkheid van verwantschap tussen recht en spel wordt ons duidelijk, zodra wij opmerken, dat aan de praktijk van het recht het karakter van wedstrijd in hoge mate eigen is.’ Net als ieder spel heeft het recht zijn regels. Die regels zijn bindend en creëren een eigen wereld. Voor scepticisme is geen plaats. ‘Zodra de regels overtreden worden,’ schrijft Huizinga, ‘valt de spelwereld ineen.’[7]

Maar over welke spelwereld gaat het als wij spreken over het ontbrekende EU-artikel in de Nederlandse Grondwet? Al sinds de jaren zestig worden er pionnen op het EU-spelbord geschoven rondom de kwestie van de voorrang van EU-recht. Welk recht prevaleert in het geval van een conflict? EU-recht of nationaal recht?

De spelers: een rijtje rechtsordes die van de EU, en die van de inmiddels 27 nationale lidstaten. Hun pionnen: denk aan het in Luxemburg zetelende Hof van Justitie (van de Europese Unie), de nationale constitutionele hoven (zoals het vermaarde Bundesverfassungsgericht) en de nationale constituties.

In 1964 begon het knikkeren. In dat jaar legde het in Luxemburg zetelende Hof de regels van het EU-spel als volgt uit in het beroemde Costa/ENEL-arrest: EU-recht heeft voorrang op nationaal recht.[8] Ruim een decennium later scherpte het Hof in Luxemburg de regels nog eens aan in de Simmenthal-uitspraak: zelfs nationale grondwetten zweven in de normenhiërarchie onder het EU-recht.[9] Daar sprak een soort arrogant ambitiestreven uit, maar die begrenzing van de soevereiniteit van de lidstaten was natuurlijk wel handig in de creatie van een gemeenschappelijke markt met gedeelde regels.

Spelbrekers

Maar bovenstaande is te simpel: de regels staan niet vast. Niet elke speler houdt zich braaf aan het door het Hof in Luxemburg gedicteerde regelboek. Anders geformuleerd: in het ‘voorrangsspel’ wordt er voortdurend gestreden om de juiste interpretatie van de regel. Zo werd en wordt binnen de constitutionele ordes van de nationale lidstaten getornd aan het idee dat EU-recht voorrang heeft op strijdige bepalingen in de nationale grondwetten.

Vooral de Duitse, sinds 1974 door het constitutionele hof geventileerde, claim dat de voorrang van het Europese Unie-recht slechts wordt getolereerd zolang dit EU-recht niet botst met de ‘Grundgesetz’ is invloedrijk.[10] Theoretisch voorbeeld: mocht EU-recht de gelijkheid der seksen geweld aandoen, dan wordt, al wapperend met artikel 3 van de Duitse Grondwet (waarin dit recht is gecodificeerd) EU-regelgeving terzijde geschoven. Sinds mei 2020 is er ook een praktijkvoorbeeld: toen legde het Duitse Constitutionele Hof een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de legaliteit van het schuldenopkoopprogramma van de ECB naast zich neer als zijnde onconstitutioneel.[11]

Die ‘competentie’ om EU-recht terzijde te schuiven is niet onschuldig. Met bovenstaande claim positioneerde de Duitse constitutionele orde zich als spelbreker ten opzichte van de door het Hof in Luxemburg uitgelegde spelregels. Door zich zichtbaar tegen de regels te verzetten, zo betoogde Huizinga al, onthult de spelbreker de betrekkelijkheid van de regels. Daarmee bedreigt hij het bestaan van de gemeenschap.

Als de spelbreker ook nog eens eigen, nieuwe regels introduceert, bestaat er zelfs het risico dat men de oorspronkelijke regels van het spel vergeet. ‘Juist de outlaw, de revolutionair, de geheime-clubman, de ketter’, vervolgt Huizinga, ‘is buitengewoon sterk groepsvormend.’ Door zich samen van de anderen af te scheiden ‘en zich aan de algemene normen te onttrekken, strekt de betovering van de nieuwe regel verder uit’.

Deze betovering, of ketterij, bereikte Nederland nooit. In tegenstelling tot Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en nog een reeks landen gaat men er in Nederland van uit dat het nationale recht, inclusief de Grondwet, ‘uiteraard’ hiërarchisch ondergeschikt is aan het Europese Unie-recht. Die voorrang van het EU-recht, zo stelde ook de Hoge Raad nog in 2014, functioneert op basis van het Europese Unie-recht zelf.[12] De Nederlandse Grondwet speelt geen rol in de Nederlandse staatsrechtelijke erkenning van het Europese Unierecht. Deze ‘radicale voorrangsdoctrine’ is uniek binnen de EU.[13]

Het ontbreken van de EU in de Nederlandse Grondwet is wat dat betreft ‘slechts’ een erkenning van de Europese divisie die boven de Nederlandse constitutie hangt. Daarin schuilt ook een risico. Het betekent dat EU-recht nooit – zelfs als het anti-democratisch of anti-rechtsstatelijk is – ter zijde kan worden geschoven met een beroep op een strijdig artikel in de Nederlandse Grondwet.

Geschiedenis van een verkeerd begrepen idee

Dat brengt ons weer bij het EU-artikel in de Duitse en Franse grondwet: dat is dus ketterij ten opzichte van de door Luxemburg en Brussel gedicteerde voorrangsregel. EU-lidmaatschap wordt ermee gelegitimeerd, maar tegelijkertijd reguleert het ook de werking van het Europese Unie-recht, en wel in die zin dat het Europese Unie-recht slechts functioneert bij de gratie van de ‘Grundgesetz’ of de ‘Constitution’. Deze nationale constituties staan daarmee aan de top van de normenhiërarchie. Het Europese recht zweeft daaronder, net boven de normale Duitse en Franse wetgeving.

De geschiedenis en het doel van de Duitse en Franse constituties, de oudste van Europa, verheldert het een en ander. De artikelen zijn uit nood geboren en veel jonger dan de geschiedenis van de Europese integratie. Pas in 1992, bijna vier decennia na de ondertekening van de Verdragen van Rome (1957), werden de EU-artikelen opgenomen in de Franse Constitution en de Duitse Grundgesetz. Dat gebeurde niet toevallig in dat jaar. De inkt van het net getekende Verdrag van Maastricht was net droog. De daarmee gepaarde soevereiniteitsoverdracht in de vorm van de introductie van de euro en de toebedeling van wetgevende macht aan het Europees Parlement werd niet door iedereen met open armen ontvangen.

Franse zelfbeperking

Om de oppositie de wind uit de zeilen te nemen besloot de Franse president François Mitterrand daarom het verdrag voor te leggen aan de ‘Conseil constitutionnel’, de Franse Constitutionele raad.[14] Dat bleek een misrekening. In een ‘grande décision’ van 9 april 1992 oordeelde de Conseil dat enkele in het Verdrag van Maastricht neergelegde bepalingen in strijd waren met de ‘essentiële voorwaarden’ voor de nationale soevereiniteit.

Een probleem: in de Franse leer is elke wijze van overdracht van de gehele of gedeeltelijke soevereiniteit onmogelijk zonder een wijziging van de Constitution. Ergo: er diende een mogelijkheid te worden gecreëerd in de Franse constitutie die ruimte gaf aan de voorgestelde soevereiniteitsoverdracht.[15] Het resultaat was de invoeging van een vijftiende titel in de Franse Constitutie, onder de naam ‘Des communautés européennes et de l’Union européenne’.

In deze titel is artikel 88-1 tot en met 88-4 opgenomen, waarbij de middelste nummers met name cruciaal waren voor de ratificering van het Verdrag van Maastricht. In artikel 88-2 werd een expliciet akkoord gegeven op de eerder ongrondwettig verklaarde bevoegdheidsoverdrachten (EMU en het visumbeleid). Artikel 88-3 accordeerde de verlening van het kiesrecht aan niet-Franse burgers uit de Europese Unie voor de Franse gemeenteraadsverkiezingen.

De Conseil Constitutionnel ging na deze wijzigingen akkoord met het Verdrag van Maastricht.[16] Inmiddels is artikel 88 naar aanleiding van nieuwe EU-verdragen (van Amsterdam tot Lissabon) alweer enkele keren geamendeerd.[17] Het eerste lid leest anno 2022 als volgt:

De Republiek neemt deel aan de Europese Unie, die, op basis van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zoals voortvloeiend uit het op 13 december 2007 in Lissabon ondertekende Verdrag, bestaat uit staten die er vrijelijk voor hebben gekozen bepaalde bevoegdheden gezamenlijk uit te oefenen.

Dat klinkt sympathiek, maar deze zin valt niet met een vluchtige blik te doorgronden. Dit artikel wordt in de Franse doctrine begrepen als een ‘zelfbeperking’ van de nationale soevereiniteit; dus dat er een soevereiniteitsvoorbehoud in het artikel schuilt. Ook opent het de mogelijkheid om een beperking weer in te trekken.[18] Er is dus geen sprake van competenties die voor altijd zijn overgedragen.

De Franse Constitution dirigeert de boel. Dit geldt ook voor de voorrang van het Europese Unie-recht. Dat bestaat, maar vloeit volgens de Franse doctrine voort uit artikel 88. De voorrang komt niet voort uit het EU-recht zelf, zoals in de Nederlandse interpretatie van het spelboek.

De Franse Constitution, met andere woorden, blijft volgens artikel 88 gepositioneerd boven (toekomstige) EU-verdragen. Waarom? Om de simpele reden dat de Franse Constitution de lakens uitdeelt. Ook anno 2023 zijn dit de Franse regels van het spel.

Mede-spelbreker: Duitsland

Met name in Duitsland sloeg de Franse ‘oplossing’ uit 1992 aan. Artikel 88 van de Franse Constitution werd in Duitse staatsrechtelijke kringen met grote belangstelling bestudeerd. Er werd zelfs hoopvol gesproken van het bestaan van ‘Das Französisch-Deutsche Paar’.[19] Dat was niet heel vergezocht. Net als het Franse artikel ontsproot het vergelijkbare artikel 23 van de Grundgesetz uit de discussie rondom het Verdrag van Maastricht, in de literatuur ook wel ‘das Problem Maastricht’ genoemd.[20] Het nieuwe artikel 23 uit 1992 zegt:

Ter verwezenlijking van een verenigd Europa werkt de Bondsrepubliek Duitsland mee aan de ontwikkeling van de Europese Unie, die de democratische, constitutionele, sociale en federale beginselen en het subsidiariteitsbeginsel onderschrijft en een bescherming van de grondrechten biedt die in wezen vergelijkbaar is met die vervat in deze Grundgesetz. Daartoe kan de Bond soevereine bevoegdheden bij wet overdragen met instemming van de Bondsraad. Wat betreft de vestiging van de Europese Unie en wijzigingen van haar verdragsgrondslagen en vergelijkbare bepalingen die de inhoud van deze basiswet wijzigen of aanvullen of dergelijke wijzigingen of aanvullingen mogelijk maken, geldt artikel 79 lid 2 en 3.[21]

Ondanks alle EU-vriendelijkheid die uit dit artikel spreekt en het feit dat een exit van Duitsland uit de EU niet mogelijk is zonder grondwetswijziging, kent het een rafelrandje. Stiekeme spelbrekerij. Zo werd in het even befaamde als beruchte ‘Maastricht-Urteil’ uit 1993 benadrukt dat artikel 23 een blijvende rol van de Bundestag garandeert.[22]

Het ‘probleem’ zit hem hier in de opname van een zogenaamde Struktursicherungsklausel (structuurvrijwaringsclausule). Via de zinsnede ‘daartoe kan de Bond’ wordt de overdracht van competenties van Duitsland naar de EU mogelijk gemaakt, maar tegelijkertijd worden daaraan voorwaarden gesteld. Die houden in dat de Europese Unie: 1) de Duitse democratische, rechtsstatelijke, sociale en federale beginselen en het subsidiariteitsbeginsel onderschrijft, en 2) een grondrechtenbescherming biedt die vergelijkbaar is met die vervat in de Duitse Grundgesetz.

Vanwege deze laatste voorwaarde wordt het artikel onder Duitse staatsrechtgeleerden wel gezien als ‘eine Art Solange-Entscheidung im großen Stil’ (een soort grootschalige Solange-uitspraak).[23] Dat klinkt overdreven, maar er zit wat in. In het uit 1974 afkomstige Solange I-arrest stelde het Duitse Constitutionele Hof dat ‘zolang’ de EU geen grondrechtenbescherming bood die gelijkwaardig is aan het Duitse constitutionele stelsel, EU-regelgeving ‘gewoon’ getoetst zou worden aan de grondrechten in de Duitse Grondwet. In andere woorden: de Duitse Grondwet stond ‘gewoon’ boven het EU-recht.

In het Solange II-arrest is in 1986 deze leer ‘eurovriendelijk’ geformuleerd: ‘zolang’ de EU een gelijkwaardige grondwettelijke bescherming als de Duitse constitutionele ordening biedt, schort het Bundesverfassungsgericht haar toetsingsbevoegdheid op.[24]

Een blanco cheque is dit natuurlijk allerminst. Er worden grondrechtelijke grenzen gesteld aan de Europese integratie, en de voorrang van het Europese Unie-recht loopt duidelijk via het Duitse constitutionele bestel. De Struktursicherungsklausel vormt ook een blijvende belemmering voor de toekomstige overdracht van bevoegdheden aan de EU.[25]

De verwijzing in artikel 23 naar artikel 79, lid 3 van de Duitse Grondwet vormt nog een andere begrenzing. Dit artikel herbergt namelijk de zogenaamde Ewigkeitsklausel, een eeuwigheidsbepaling die inhoudt dat een bepaalde kern van de Grundgesetz, die gaat over de menselijke waardigheid, democratie en rechtsstaat, onaantastbaar is.[26] EU-verdragen dienen zich dus ook hier aan te houden.

In 2020 is aan dit alles nog iets toegevoegd. Het Bundesverfassungsgericht heeft in een uitspraak een nieuwe toets ontwikkeld. In die toets, de zogenaamde formelle Übertragungskontrolle, gaat het Duitse Hof na of soevereine bevoegdheden aan de EU wel zijn overgedragen in lijn met de procedurevoorschriften van artikel 23 Grundgesetz.

Deze controle wordt uitgevoerd op verzoek van Duitse burger(s). Mochten de procedurevoorschriften niet zijn gevolgd, dan is er volgens het Duitse Hof geen sprake van overdracht van bevoegdheden. Besluiten van de EU gebaseerd op deze competenties zijn daarmee ultra vires, oftewel buiten de overgedragen bevoegdheden tredend en daarmee ongrondwettelijk.[27]

Valsspelers

De Franse en Duitse EU-artikelen zijn een geniepig soort spelbrekers. Ze komen in woord EU-vriendelijk over, maar niet in daad. Zij vormen ‘verkapte’ verdedigingslinies tegenover, zo is het idee, voortdenderende Europese integratie waarin al te enthousiast bevoegdheden door de EU worden toegeëigend of waarin wordt afgedwaald van de democratische en rechtsstatelijke grondbeginselen. De nationale rechtsordes blijven de ‘Herren der Verträge’.

Daarmee herbergt het EU-artikel ook eigenschappen die Huizinga plaatste onder de persona van de valsspeler. Anders dan de spelbreker veinst de valsspeler het spel mee te spelen. In de woorden van Huizinga: ‘Hij blijft den tooverkring van het spel in schijn erkennen.’ Daarmee zijn EU-artikelen niet direct te herkennen als ketterij. De zonde is lastig te betrappen.[28]

Dit alles betekent overigens niet dat alle valsspelen en spelbrekerij foute boel zijn. Soms wordt het spel gered door een regel te breken. Luuk van Middelaar wees er wat dat betreft al terecht op dat het de EU goed doet als de ‘esprit communautaire’ soms wordt doorbroken.[29]

Dat klopt: de kritiek van het in Karlsruhe zetelende Duitse Constitutionele Hof leidde bijvoorbeeld tot een serieuzere verdediging van grondrechten binnen het EU-recht. In mijn proefschrift schaarde ik dit soort voorbeelden onder de noemer van het bestaan van een ‘Karlsruhe Counter Culture’. Een cultuur waarin constructieve kritiek wordt geleverd op de kerk (het functioneren van de EU-instituties en het democratische gebrek aldaar) en niet op de religie (het Europese project).[30]

Breek de regel, red het spel?

Nederland hoeft zich uiteraard niet te voegen naar de Karlsruhe Counter Culture. Is er wat dat betreft misschien een geitenpaadje mogelijk, zonder direct de Franse en Duitse orthodoxie in te lopen? Valt de EU wellicht toe te voegen aan artikel 90 van onze Grondwet, waarin wordt gesteld dat de regering de internationale rechtsorde bevordert?

Dat was in elk geval het niet-opgevolgde voorstel van de Staatscommissie Grondwet in 2010. Een zelfstandige plaats werd niet nodig gevonden, maar een verwijzing naar de EU in artikel 90 leek de Staatscommissie op zijn plaats.

Een dergelijke oplossing heeft iets weg van de Italiaanse situatie. Daar is artikel 11 van de ‘Costituzione’, een artikel uit 1948 dat nooit geschreven was met de EU in het achterhoofd, verworden tot een ‘houtje-touwtje-artikel’.[31] In dit artikel lezen wij:

Italië verwerpt oorlog als een instrument van agressie tegen de vrijheid van andere volkeren en als een middel om internationale geschillen te beslechten. Italië stemt, op voet van gelijkheid met andere staten, in met mogelijke beperkingen van soevereiniteit die noodzakelijk zijn voor een wereldorde die vrede en rechtvaardigheid tussen de volkeren waarborgt. Italië bevordert en stimuleert internationale organisaties die dergelijke doeleinden nastreven.[32]

Als Nederland het Italiaanse voorbeeld volgt, zou een aangepast artikel 90 van de Nederlandse Grondwet als volgt kunnen luiden:

Nederland bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde en de Europese Unie en stemt in met beperkingen van soevereiniteit die noodzakelijk zijn voor een wereldorde die vrede en rechtvaardigheid tussen de volkeren waarborgt.

Bovenstaande is natuurlijk geen serieus voorstel, maar maakt wel duidelijk waar het pijnpunt zit als het gaat om opname van de EU in de Grondwet. Al snel wordt de nationale Nederlandse constitutie onbedoeld boven de EU-rechtsorde geplaatst. Frases als ‘noodzakelijke beperkingen van soevereiniteit’ werken immers twee kanten op. Het biedt aan regering en parlement de gelegenheid om de soevereiniteit te beperken ten faveure van de EU, maar biedt tegelijkertijd een handvat voor een hof om te bepalen wat dan ‘noodzakelijk’ is.[33] De invulling van die term is immers nogal onbepaald. Als het verbod op constitutionele toetsing in Nederland wordt afgeschaft, kan het best spannend worden.

Kortom: gevaarlijk spel. Het blijkt vrij gemakkelijk om met een nobel bedoelde zinsnede het Europese Unie-recht ondergeschikt te maken aan de Nederlandse Grondwet. Opname van een EU-bepaling in de Grondwet kan verregaande consequenties hebben. Voor je het weet wordt de Nederlandse Grondwet van middenniveau teruggebracht naar de top van de normenhiërarchie. Dat is overigens niet noodzakelijk gevaarlijk. Een EU-artikel biedt ook bescherming tegen ondoordachte uittredingspogingen. Er is immers een grondwetswijziging nodig.

Daarnaast is een dergelijk voorbehoud een manier om de nationale grondrechten te beschermen tegen een in theorie mogelijk anti-democratische en anti-rechtsstatelijke EU. Een punt dat opmerkelijk genoeg door de Nederlandse voorstanders van een EU-artikel nooit wordt gemaakt.[34]

Dergelijke voorbehouden moeten dan natuurlijk wel ten dienste van die democratische rechtsstaat worden ingezet. Niet zoals in Polen, waar artikel 19(1) van het Verdrag betreffende de Europese Unie dat de rechterlijke onafhankelijkheid beschermt, terzijde werd geschoven met een beroep op strijdig nationaal recht.[35]

Voor sociaal-democraten ligt hier de waarde van een EU-artikel. Het biedt een mogelijkheid om de EU naar meer democratische en rechtsstatelijke vaarwateren te sturen en daarbij neoliberale Brusselse lobbyclubs de pas af te snijden. SPD-lid en oud Bundesverfassungsgericht-rechter Dieter Grimm gooide de vraag al eens op: ‘Europa ja - aber welches?’[36]

Een EU-artikel in de Grondwet levert ook op een andere manier winst op. In Nederland ontbreekt een principieel debat over de aard van de Europese Unie. Wie het laatste woord heeft in het geval van een botsing tussen Nederlandse regelgeving en EU-regelgeving blijft vaag. Wat bijvoorbeeld te doen met EU-regelgeving die niet voldoet aan de klassieke grondrechten? Dat is een probleem.

Waar macht is, hoort een fundamentele gedachtewisseling te zijn over de aard van die macht. Tegengeluid kan niet worden overgelaten aan een troepje raté’s[37]. Wellicht opent een EU-artikel in de Grondwet een gezonde publieke discussie. Breek de regel red het spel.

Noten

[1] Deze bijdrage bouwt voort op het meer juridische ingesteld stuk: Niels Graaf (2022). De Europese Unie. In: A. Ellian, & B. Rijpkema (Eds.). Een Nieuw Commentaar op de Grondwet. Boom, p. 49-60.
[2] Kamerstukken II, 2019/20, 35202 (R2126), nrs. 1-3.
[3] D66. Neem lidmaatschap EU op in de Grondwet, via https://d66.nl/nieuws/neem-lidmaat-schap-eu-op-in-de-grondwet/ (inmiddels verwijderd; pagina opgeslagen door auteur).
[4] Raad van State (2019). Rijksinitiatiefvoorstel van de leden Verhoeven en Jetten over de verandering in de Grondwet, strekkende tot toevoeging van bepalingen inzake het lidmaatschap van de Europese Unie, 10 december 2019.
[5] Voor deze term: E.M.H. Hirsch Ballin (2021). Vervlochten constituties: Nederland in de Europese rechtsorde (2000). In: E.M.H. Hirsch Ballin (2021). Recht doorgronden. Keuze uit wetenschappelijk werk over publiekrecht, rechtsstaat en beleid 1993-2021, Boom Juridisch, p. 55.
[6] Dit perspectief leunt zwaar op het werk en denken van Tom Eijsbouts. Ik volsta hier te verwijzen naar het aan hem overhandigde liber: Jan-Herman Reestman (e.a.) (2011). De Regels en het spel. Opstellen over Recht, filosofie, literatuur en Geschiedenis aangeboden aan Tom Eijsbouts, Den Haag: T.M.C. Asser Press 2011.
[7] Johan Huizinga, Homo Ludens. Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur, in: J. Huizinga, Verzamelde werken. Deel V (Haarlem 1950), p. 105; zie ook Egbert Dommering. Menno ter Braak, Huizinga en Homo ludens.
[8] Case 6-64 Costa v ENEL [1964] ECR 01195; A. Arena (2019). From an Unpaid Electricity Bill to the Primacy of EU Law: the Making of Costa v. ENEL, 30(3) European Journal of International Law, p. 1017-1037.
[9] Case 106-77 Amministrazione delle Finanze dello Stato v Simmenthal SpA [1978] ECR 629i.
[10] Niels Graaf (2022). Judicial Influencers: Scholarly use of foreign law and the convergence of German, Italian and French ideas on the position of national constitutional courts in the EU legal context, 1989-2012, Amsterdam, p. 266.
[11] Bundesverfassungsgericht, uitspraak van 5 mei 2020, PSPP, BVerfG 859, 15.
[12] Hoge Raad 10 oktober 2014, nr. 13/02931.
[13] C.B. Schutte & J.H. Reestman (2006). Het Europees Grondwettelijk Verdrag en het beginsel van voorrang van Europees recht in Frankrijk en Spanje. Lessen voor Nederland? SEW, jg. 33, nr. 4, pp. 145-158 (157).
[14] T. Koopmans (1988). Regelgeving door onderhandeling. Een kleine bijdrage aan het bureaucratiseringsdebat. RM Themis, jg. 149, nr. 4, pp. 153-155.
[15] Conseil Constitutionnel 9 april 1992, beslissing 92-308 DC, Rec., 55.
[16] CC 2 september 1992, beslissing 92-312 DC, Rec., 76; F. Chaltiel, La souveraineté de l’Etat et l’Union européenne, l’exemple français. Parijs: LGDJ, 1999, pp. 164-166 en 176-179; O. de Lamothe, ‘Le Conseil constitutionnel et le droit européen’. Revue française de droit constitutionnel, jg. 57 (2004), nr. 1 (28)
[17] J.H. Reestman (1999). ‘De Conseil Constitutionnel, het Verdrag van Amsterdam en het secundair gemeenschapsrecht’. Jura falconis, jg. 35, nr. 1 (p. 111).
[18] O. Beaud (1994). La puissance de l’Etat. Parijs: Presses Universitaires de France, pp. 457-491; A. Jakab (1994). Neutralizing the Sovereignty Question: Compromise Strategies in Constitutional Argumentation before European Integration and O. Beaud, La puissance de l’Etat. Parijs: Presses Universitaires de France, pp. 457-491.
[19] D. Nitschke & J. Burkhardt (1997). Das französisch deutsche Paar und die Themen der Regierungskonferenz von Turin. Deutsches Verwaltungsblatt, jg. 112 (1997), pp. 821-824 (822): J. Hecker (1998). Die europäische Integration vor dem Bundesverfassungsgericht und dem Conseil Constitutionnel. Archiv des öffentlichen Rechts, jg. 123, nr. 4, pp. 577-605 (577).
[20] H. Stöcker (1992). Die Unvereinbarkeit der Währungs - union mit der Selbstbestimmungsgarantie in artikel 1 ABS. 2 GG. Der Staat, jg. 31 (1992), nr. 4, p. 517.
[21] Vertaling auteur. ‘Zur Verwirklichung eines vereinten Europas wirkt die Bundesrepublik Deutschland bei der Entwicklung der Europäischen Union mit, die demokratischen, rechtsstaatlichen, sozialen und föderativen Grundsätzen und dem Grundsatz der Subsidiarität verpflichtet ist und einen diesem Grundgesetz im wesentlichen vergleichbaren Grundrechtsschutz gewährleistet. Der Bund kann hierzu durch Gesetz mit Zustimmung des Bundesrates Hoheitsrechte übertragen. Für die Begründung der Europäischen Union sowie für Änderungen ihrer vertraglichen Grundlagen und vergleichbare Regelungen, durch die dieses Grundgesetz seinem Inhalt nach geändert oder ergänzt wird oder solche Änderungen oder Ergänzungen ermöglicht werden, gilt Artikel 79 Abs. 2 und 3.
[22] Nik de Boer (2018). Judging European democracy. National constitutional review of European law and its democratic legitimacy, Amsterdam, p. 166.
[23] Di Fabio (1993), p. 191.
[24] BVerfG 29 mei 1974, BVerfGE 37, 271 (Solange I) en BVerfG 22 oktober 1986, BVerfGE 73, 339 (Solange II).
[25] W. Fischer (1993). Die Europäische Union Im Grundgesetz: Der Neue Artikel 23. Zeitschrift Für Parlamentsfragen, jg. 24, nr. 1, p. 38.
[26] Eine Änderung dieses Grundgesetzes, durch welche die Gliederung des Bundes in Länder, die grundsätzliche Mitwirkung der Länder bei der Gesetzgebung oder die in den Artikeln 1 und 20 niedergelegten Grundsätze berührt werden, ist unzulässig.’
[27] Artikel 90 lid 1 Bundesverfassungsgerichtgesetz. Voor een vele malen geleerder commentaar in de Nederlandse taal over deze uitspraak, zie J.H. Reestman, ‘De reikwijdte van artikel 23 lid 1 Duitse Grondwet. Over de uitspraak van het Bundesverfassungsgericht van 13 februari 2020’. In: N. de Boer, B. Michel, A. Nieuwenhuis en J.-H. Reestman, Liber Amicorum Besselink. Eine Festschrift für Leonard F.M. Besselink hem feestelijk aangeboden in occasione del suo emeritato. Universiteit van Amsterdam, 2021, p. 123.
[28] Huizinga, Homo Ludens, p. 18.
[29] Luuk van Middelaar (2011). Spelbrekers, of vergroters van het speelveld? Hoe dwarsliggers van de Gaulle tot ‘Karlsruhe’ de Europese Unie versterken. In: Jan-Herman Reestman (e.a.) (2011). De Regels en het spel. Opstellen over Recht, filosofie, literatuur en Geschiedenis aangeboden aan Tom Eijsbouts, Den Haag: T.M.C. Asser Press.
[30] Niels Graaf (2022). Judicial Influencers: Scholarly use of foreign law and the convergence of German, Italian and French ideas on the position of national constitutional courts in the EU legal context, 1989-2012, Amsterdam, p. 266.
[31] L. Condorelli (1978). Il caso Simmenthal e il primato del diritto comunitario: due corti a confronto. Giurisprudenza costituzionale, nr. 1, p. 671; G. Itzcovich (2006). Teorie e ideologie del diritto comunitario. Turijn: Giappichelli, p. 114. In 1964 verklaarde de Corte Costituzionale dat artikel 11 ook zag op de EU: Sentenza 14/1964, 24 februari 1964.
[32] Vertaling auteur. Artikel 11 Costituzione: ‘L’Italia ripudia la guerra come strumento di offesa alla libertà degli altri popoli e come mezzo di risoluzione delle controversie internazionali; consente, in condizioni di parità con gli altri Stati, alle limitazioni di sovranità necessarie ad un ordinamento che assicuri la pace e la giustizia fra le Nazioni; promuove e favorisce le organizzazioni internazionali rivolte a tale scopo.’
[33] F. Sorrentino (1994). Ai limiti dell’integrazione europea: primato delle fonti o delle istituzioni comunitarie? Politica del Diritto, nrs. 1-4, p. 189.
[34] Zie bijvoorbeeld: M. Hillebrandt, M. den Heijer & C.A. Groenendijk (2021). Erken het gewicht van de EU en de Grondwet. Tijdschrift voor Constitutioneel Recht, jg. 12, nr. 2, pp. 140-149.
[35] Niels Graaf en Thomas Riesthuis (2021). Polexit-uitspraak is een aanval op de Europese rechtsorde. Nederlands juristenblad, volume 96, issue 37, pp. 3111 – 3112.
[36] D. Grimm (2016). Europa ja - aber welches? Zur Verfassung der europäischen Demokratie, CHbeck.
[37] ‘Raté’s’ is een verwijzing naar Menno ter Braak, de eerste woorden in zijn rancuneleer: ‘Het staat mij nog altijd levendig voor de geest, hoe ik enkele jaren geleden van een bekend gewezen diplomaat in een toevallig gesprek op een toevallige vraag: “Is u van mening, dat het nationaal-socialisme in Nederland een werkelijk gevaar is?” het volgende antwoord kreeg: “Welneen, mijnheer, het nationaal-socialisme, dat is een troepje raté's!”’

Auteur(s)

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.