Door: Paul de Beer
Redacteur S&D, Hoogleraar aan de UvA, verbonden aan AIAS-HSI
De verleiding is groot – bij de lezer waarschijnlijk niet veel minder dan bij mijzelf – om in de coronacrisis het begin van een nieuwe fase te zien. Een fase waarin we allerlei dingen anders gaan doen dan in de pre-coronafase. Meer waardering en een hogere beloning voor de werkenden in de ‘vitale’ beroepen. Minder en schoner vliegen. Meer in Nederland op vakantie. Minder woon-werkverkeer. Een meer gelijke rolverdeling tussen man en vrouw bij het huishoudelijk werk en de kinderverzorging. Een andere regulering van flexibel werk, vooral van zzp’ers, die zo kwetsbaar zijn gebleken. En bedrijven niet meer toestaan hun winst in het buitenland te laten neerslaan, om vervolgens hun hand op te houden bij de Nederlandse staat als het even tegenzit.
Het is echter de vraag of veel mensen na de coronacrisis echt een andere samenleving wensen. Nu de ‘intelligente lockdown’ stapsgewijs wordt opgeheven, lijken de meesten ernaar te snakken dat de normale situatie weer terugkeert. En dan niet het ‘nieuwe normaal’ van de anderhalvemetersamenleving, maar het oude normaal. Waarin we weer voor een spotprijs naar onze vakantiebestemming vliegen, binnen 24 uur ons pakketje thuis laten bezorgen en de belastingen niet omhooggaan om de vitale beroepen beter te belonen.
Goed, we zullen misschien iets vaker thuis werken en online vergaderen omdat dat efficiënter is en reistijd scheelt. En waarschijnlijk gaan zzp’ers verplicht deelnemen aan een arbeidsongeschiktheidsverzekering en krijgen zij minder belastingvoordelen, maar die plannen waren al vóór de crisis in de maak.
Net als de vorige crisis – de financiële crisis van 2008 – lijkt de huidige crisis het gelijk van linkse partijen te bewijzen dat de vrije markt niet voldoende robuust en veerkrachtig is om grote schokken op te vangen en dat een sterke staat onmisbaar is voor een gezonde economische en maatschappelijke ontwikkeling. Maar laten we niet vergeten dat die vorige crisis, die ontstond in de financiële sector, al snel uitmondde in een crisis van de publieke financiën.
In plaats van winst bracht die crisis de linkse partijen juist grote electorale verliezen. En de dominante beleidsreactie was er niet een van versterking van de overheid, maar van ‘austerity’, jarenlange bezuinigingen. Evenzo is de kans groot dat ook deze crisis, als het coronavirus de kop is ingedrukt, zich zal voortzetten in een crisis van de openbare financiën. In de meeste landen lopen de overheidstekorten en de staatsschuld immers nog veel sterker op dan tien jaar geleden.
Tien jaar geleden wisten de linkse partijen geen overtuigend alternatief te presenteren voor het neoliberale bezuinigingsbeleid. Zijn zij daar nu wel toe in staat? Dat is verre van vanzelfsprekend. Dit keer klinkt de roep om niet mee te doen aan nieuwe grote bezuinigingsronden – zelfs Klaas Knot vindt dat immers niet wenselijk – en om een nieuwe rol voor de overheid en de (semi-)publieke sector op te eisen. Maar hoe geloofwaardig is het als je om de tien jaar je koers 180 graden draait? De PvdA staat niet alleen voor de zware klus om met een aansprekend sociaal-democratisch programma voor de post-corona-periode te komen. Zij zal ook de kiezers ervan moeten overtuigen dat dit een geloofwaardig en realistisch alternatief vormt voor het huidige kabinetsbeleid. Ga er maar aan staan!