Door: Marijke Linthorst
Redactielid S&D, oud Eerste Kamerlid

Vóór corona begeleidde ik drie groepjes leerlingen van groep 8 op een basisschool in Amsterdam. Twee groepjes leerlingen die moeite hadden met lezen en één groepje met kinderen die meer in hun mars hadden, maar die in de reguliere lessen niet aan hun trekken kwamen. Met name de laatste groep gaf voor mij nieuwe betekenis aan het begrip ‘kansenongelijkheid’. Als ik de vaardigheden (en daarmee de kansen) van deze kinderen vergeleek met die van mijn zevenjarige kleindochter, legden zij het in alle opzichten af. Ze stonden niet 2-0 maar 3-0 achter, en de kans dat zij dit ooit zullen inhalen is buitengewoon klein. En dat was dan nog de groep die boven het gemiddelde uit stak.

Onderwijs is lang een vehikel geweest waarmee kinderen uit sociaaleconomisch zwakkere milieus konden stijgen op de maatschappelijke ladder. Dat gold in de jaren zestig ook voor mij, mijn broers en zussen en veel van mijn vrienden en vriendinnen. Die functie lijkt het onderwijs nu minder te vervullen. Het is hoog tijd dat de overheid zijn verantwoordelijkheid op dit punt nieuw leven inblaast. In Amsterdam doet Marjolijn Moorman haar best en ook in andere steden werken wethouders hard aan verbeteringen, maar het ontbreekt aan een landelijke visie op en aanpak van kansenongelijkheid.

Kansenongelijkheid is alleen te bestrijden met ongelijkheid: kinderen met minder bagage hebben extra ondersteuning nodig om dezelfde kansen te krijgen als hun meer bevoorrechte leeftijdgenootjes. Wat dit betreft is de afgezwakte gewichtenregeling een teer punt. (De gewichtenregeling kende op grond van een aantal sociaaleconomische criteria aan sommige kinderen meer gewicht toe dan aan andere. Scholen kregen op basis daarvan meer financiële middelen.)

Daarnaast hebben deze kinderen baat bij de beste leerkrachten. Het valt leerkrachten niet te verwijten als zij liever voor een ‘makkelijke’ klas in een rustige wijk staan. En er zijn natuurlijk ook leerkrachten die liever de uitdaging opzoeken. Maar dat zijn er te weinig. Het lerarentekort is met name groot op scholen in wijken met een complexere problematiek. Het zou kunnen helpen als de leerkrachten op deze scholen structureel beter betaald worden. Het werk is ingewikkelder en verdient dus ook een beloning die daarbij past.

Maar ook de salariëring van reguliere leerkrachten is aan herziening toe. Vanaf 2006 worden schoolbesturen niet betaald voor specifieke kostenposten, maar ontvangen zij een lumpsum. Een zak geld die zij naar eigen inzicht mogen besteden. Salarissen vormen de grootste ‘onkostenpost’ en zijn daarmee potentieel een geliefd bezuinigingsobject. In een advies uit 2007 pleitte de Commissie Leraren onder leiding van Rinnooy Kan ervoor om de salarissen uit de lumpsum te halen. Tot nu toe is aan dit advies geen gehoor gegeven. Het zou mij niet verbazen als dit terug te voeren is op de huiver om te tornen aan de autonomie van de scholen. Vrijheid van onderwijs! Maar in de praktijk zijn scholen helemaal niet autonoom. De autonomie ligt bij de schoolbesturen.

Een kwart van de vijftienjarigen is laaggeletterd en de kansenongelijkheid neemt toe. Kennelijk zijn de schoolbesturen niet in staat geweest dit tij te keren. Het is tijd dat de centrale overheid de regie op het onderwijs (weer) naar zich toetrekt. Onze leerkrachten en kinderen verdienen beter.

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.