Het begrip ‘bestaanszekerheid’ zoemt rond in de campagne op weg naar de verkiezingen van 22 november. Ineens blijkt het te worden omarmd door partijen van links tot rechts. Terwijl het toch bij uitstek een sociaal-democratisch begrip is. Vanaf haar oprichting tot op de dag van vandaag staat het streven naar bestaanszekerheid centraal in de PvdA-programma’s.

Het begrip kwam voor het eerst voor in het beginselprogramma van de SDAP in 1937 en dat was weer het gevolg van het Plan van de Arbeid dat die partij een jaar eerder had opgesteld. Het waren de jaren van economische crisis en hoge werkloosheid. Natuurlijk, armoedebestrijding bestond al veel langer als doel. Maar in het Plan dat de SDAP samen met de vakbond opstelde pleitte zij voor ‘bestaanszekerheid bij een behoorlijk bestaanspeil’.

Toen na de Tweede Wereldoorlog de PvdA werd opgericht stond het begrip vooraan in haar eerste beginselprogramma uit 1947. Een paar jaar later werd het uitgewerkt in het nog altijd zeer lezenswaardige rapport De weg naar vrijheid (1951). Een ‘vrij mens’, aldus dit PvdA-rapport, is iemand van wie zijn of haar persoonlijke ontwikkeling niet wordt belemmerd. ‘Materiële nood, het ontbreken van bestaanszekerheid, onrecht, onveiligheid, kunnen een mens lichamelijk en geestelijk ondermijnen.’ Daarom onder meer een pleidooi voor een minimumloon dat voldoende is om voldoende voeding en kleding te kopen, kinderen op te voeden en aan het culturele leven deel te nemen, aldus het rapport.

Voorwaarde voor die vrijheid is een ‘georganiseerde samenleving’. Een gemeenschap van vrije mensen was het doel, maar dan vrijheid voor iedereen, niet alleen voor de rijken. En dat is altijd zo gebleven. Ook al veranderde de wereld en daarmee de uitdagingen waarvoor de sociaal-democratie zich zag gesteld, bestaanszekerheid bleef haar ijkpunt, ook voor verandering op andere terreinen. Een fatsoenlijk bestaan voor iedereen kan niet zonder bestaanszekerheid in brede zin, zegt het laatste beginselprogramma (2005).

Een van de nieuwere uitdagingen waar de sociaal-democratie zich voor ziet gesteld is de klimaatcrisis. Daarover werd in 1951 nog niet gesproken. Maar het PvdA-beginselprogramma van 1977 opende met de dramatische woorden ‘Voor het eerst in de geschiedenis ziet de mensheid zich geplaatst voor een aantal centrale problemen die moeten worden opgelost, wil zij overleven.’ Daartoe behoorde ‘de onaanvaardbare aantasting van de natuur en het leefmilieu’. In 1972 had de Club van Rome het rapport Grenzen aan de groei gepubliceerd en dat was duidelijk merkbaar. Tegelijk wees dit beginselprogramma op de samenhang tussen die centrale problemen. Een samenleving waarin velen geen menswaardig bestaan kunnen leiden, werd eveneens onaanvaardbaar genoemd.

De ecologische crisis dwingt de sociaal-democratie inderdaad groen te zijn. Tegelijk kan de energietransitie op termijn alleen maar succesvol zijn wanneer ‘Tante Truus drie hoog achter’ het ook kan meemaken. Daarvoor is bestaanszekerheid van groot belang. Onvoldoende bestaanszekerheid, zei het rapport uit 1951 al, is een ernstige belemmering voor de ontplooiing van de mens. Het maakt de bereidheid om te veranderen gering. En verandering is nodig, wil de mensheid overleven.

Bestaanszekerheid staat niet haaks op een effectief klimaatbeleid, zoals sommigen ons willen doen geloven, zij is er de voorwaarde voor. Groene sociaal-democratie dus: een mooie opdracht voor verenigd links!

Auteur(s)

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.