Sinds 1983 bevat de Grondwet ook sociale grondrechten. De overheid wordt hierin opgedragen te zorgen voor rechtsbijstand, werkgelegenheid, bestaanszekerheid, milieubescherming, volksgezondheid en onderwijs. Maar juist sinds de jaren tachtig zijn deze zaken onder druk komen te staan.
Hoofdstuk 1 van de huidige Nederlandse Grondwet uit 1983 regelt de grondrechten.[1] Het hoofdstuk begint met de klassieke grondrechten, die zijn opgenomen in de artikelen 1 tot en met 17, daarna volgende sociale grondrechten. Onder de klassieke grondrechten vallen de vrijheidsrechten en politieke rechten,[2] zoals het recht van burgers op gelijke behandeling (ook wel het discriminatieverbod, artikel 1), vrijheid van godsdienst (artikel 6) of de vrijheid van meningsuiting (artikel 7).
De overheid heeft met betrekking tot deze rechten een negatieve verplichting; zij moet zich onthouden van een handeling die een aantasting van het grondrecht tot gevolg heeft.[3] Zo mag de overheid niet zomaar een woning sluiten. Dit hangt samen met artikel 10 van de Grondwet, die het recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer regelt.[4]
Soms vloeit er echter uit een klassiek grondrecht ook een positieve verplichting voort.[5] Dit wil zeggen dat de overheid mogelijkheden moet scheppen, zodat een individu daadwerkelijk zijn recht kan uitoefenen. Het kiesrecht vindt bijvoorbeeld geen werking zonder dat de overheid daar actief in optreedt.[6]
Na de klassieke grondrechten komen de sociale grondrechten. Dit zijn rechten die betrekking hebben op de sociaaleconomische en maatschappelijke ontplooiing van de mens.[7] Op grond van deze bepalingen moet de overheid zorgdragen voor rechtsbijstand (artikel 18), werkgelegenheid (artikel 19), bestaanszekerheid (artikel 20), milieubescherming (artikel 21), volksgezondheid (artikel 22) en onderwijs (artikel 23).
In deze rechten staan dus publieke taken voor de overheid geformuleerd.[8] In plaats van een plicht tot onthouding wordt hierin een plicht tot handelen aan de overheid opgelegd. Het zijn instructienormen voor de wetgevende en uitvoerende macht. Hiermee zijn de sociale grondrechten bij uitstek positieve verplichtingen.[9] Ze verlangen dat de overheid een prestatie levert en dragen daarmee een inspanningsverplichting in zich.
Klassieke grondrechten zijn in rechte afdwingbaar; de burger ontleent er rechten aan.[10] Vanwege de onthoudingsplicht die geldt bij de klassieke grondrechten kan de burger, indien nodig, deze ‘overheidsvrije sfeer’ afdwingen bij de rechter. Uiteraard is de reikwijdte van klassieke grondrechten niet absoluut en kunnen beperkingen aan de uitoefening worden gesteld.[11] Zo mag een demonstratie (artikel 9) worden beperkt of verboden als dat ter bescherming van de volksgezondheid noodzakelijk is. Dat gebeurde bijvoorbeeld tijdens de coronapandemie.[12]
Bij sociale grondrechten ligt dat ingewikkelder. Bij de grondwetsherziening die leidde tot de invoering van de sociale grondrechten stelde de regering zich op het standpunt dat sociale grondrechten in rechte kunnen worden ingeroepen ten opzichte van besluiten van lagere overheden. Daarbij speelde volgens de regering wel dat de sociale grondrechten zich ‘niet of nauwelijks tot toetsingscriterium lenen’.[13] De instructienormen zouden te vaag en te algemeen geformuleerd zijn.[14] Daardoor bieden zij de rechter geen nuttig toetsingskader, aldus de regering toentertijd.
Afhankelijk van de doelstelling van het recht, zoals ‘zorg voor bestaanszekerheid’, is de omvang van de inspanningsverplichting groter of kleiner, maar een minimale inspanning van de overheid is veelal voldoende. Ook kan er verschillende invulling worden gegeven aan de verplichtingen die voortvloeien uit de zorgplichten.[15] De overheid heeft daardoor veel vrijheid bij de invulling van sociale grondrechten en de rechter accepteert dat en stelt zich in beginsel terughoudend op.
De overheid zal bijvoorbeeld aan de zorg voor bestaanszekerheid hebben voldaan zolang zij het sociaal zekerheidsstelsel niet volledig afschaft.[16] De algemene opvatting onder de meeste klassieke Nederlandse (staatsrecht)juristen is dat de sociale grondrechten uit de Grondwet niet in rechte inroepbaar zijn.[17] Dat roept de terechte vraag op wat eigenlijk de meerwaarde is van het opnemen van de sociale grondrechten in onze Grondwet.
Maatschappelijke relevantie en juridische meerwaarde
Veel grote maatschappelijke thema’s van de laatste jaren houden rechtstreeks verband met sociale grondrechten. In de toeslagenaffaire kwam duidelijk naar voren dat de overheid jarenlang weinig oog had voor de sociale grondrechten in de sociale zekerheid. De crisis in de gezondheidszorg en de coronapandemie raken de publieke taak die de overheid heeft met betrekking tot de volksgezondheid (artikel 22, lid 1).
Het woningtekort raakt de overheidsplicht tot bevordering van voldoende woongelegenheid (artikel 22, lid 2). De klimaatcrisis treft de zorg van de overheid voor bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu (artikel 21). Al deze crises laten zien dat sociale grondrechten niet altijd goed gewaarborgd worden in ons land en dat de burger hierdoor hard geraakt kan worden.
Een principieel argument dat voor sociale grondrechten pleit, is dat deze de sociale kerntaken van de overheid aangeven. Het is duidelijk dat de overheid moet zorgen voor woongelegenheid, werkgelegenheid, bestaanszekerheid, een schoon leefmilieu et cetera. Door deze ‘publieke taken’ als sociale grondrechten te formuleren wordt extra benadrukt dat de overheid op deze terreinen een belangrijke zorgplicht heeft. Sociale grondrechten vormen daarmee een belangrijk fundament voor de verzorgingsstaat.[18]
Een ander belangrijk argument dat pleit voor sociale grondrechten is dat zij de uitoefening van klassieke grondrechten versterken.[19] De zorgplicht van de overheid die bij sociale grondrechten duidelijk op de voorgrond treedt, kan ook bij de uitwerking van klassieke grondrechten meespelen. Zo behelst de drukpersvrijheid (artikel 7) – het klassieke grondrecht waaronder de vrijheid van meningsuiting valt – niet alleen de verplichting voor de overheid om zich afzijdig te houden van beperkingen van deze vrijheid. De overheid heeft ook de (zorg)plicht om vrije pers te respecteren en (actief) te bevorderen.[20]
Ook de vrijheid van onderwijs (artikel 23) bevat elementen van zowel klassieke als sociale grondrechten. Zo garandeert lid 2 de in rechte inroepbare vrijheid onderwijs te (doen) geven - wat een klassiek vrijheidsrecht inhoudt - maar tegelijkertijd kent de overheid een zorgplicht. Zij moet zich bekommeren om (onder andere) de kwaliteit en de bekostiging daarvan.[21] Door in klassieke grondrechten ook positieve verplichtingen voor de overheid te lezen, is het idee dat de bescherming die men ontleent aan dergelijke rechten versterkt wordt. De klassieke en sociale grondrechten gaan in die zin hand in hand.
Door sociale grondrechten te erkennen in de Grondwet krijgen ze een belangrijke en hoge juridische status (hoger dan gewone wetgeving!) en krijgen ze een status die gelijk staat aan die van de klassieke grondrechten.[22] De wetgever moet bij nieuwe wetgeving immers altijd de hogere status van de Grondwet in acht nemen en daarmee ook de sociale grondrechten.[23] De sociale grondrechten kunnen daardoor niet zomaar opzij gezet worden.
Opname in de Grondwet heeft om die reden zeker meerwaarde gehad. Bij deze vaststelling kunnen twee kanttekeningen worden geplaatst. Ten eerste is onduidelijk in hoeverre de overheid haar zorgplicht sinds 1983 serieuzer is gaan nemen en of de wetgever bij nieuwe wetgeving daadwerkelijk de sociale grondrechten in acht heeft genomen. Dit betreft een empirische vraag die het bestek van dit artikel te buiten gaat.
Ten tweede zou men kunnen betogen dat sociale grondrechten juist in de periode na 1983 zijn beperkt door het op bezuinigingen en liberalisering gerichte (neoliberale) beleid. Ook anekdotische impressies van de situatie in andere landen wijzen overigens op een beperkt effect van opname van sociale grondrechten in de grondwet. Landen met een sterke sociale grondrechtentraditie, zoals Zuid-Afrika en Colombia, blinken wat dat betreft niet uit als goede voorbeelden.[24]
Internationale ontwikkelingen en mechanismen
De tegenstelling tussen negatief geformuleerde vrijheidsrechten met een plicht tot onthouding en sociale grondrechten met een plicht tot handelen is ook zichtbaar op internationaal niveau, hoewel daar de laatste decennia het nodige is veranderd. Ondanks dat beide categorieën rechten zijn opgenomen in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (UVRM; 1948), bleek het tegen de achtergrond van de Koude Oorlog aanvankelijk onmogelijk om tot een allesomvattend juridisch bindend mensenrechtenverdrag te komen.
Het heeft daarna bijna nog twee decennia geduurd tot er uiteindelijk twee aparte verdragen lagen: het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR; 1966) en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR; 1966). Voormalig minister van Onderwijs Ritzen zei over dit laatste verdrag enigszins smalend: ‘Het verdrag is tot stand gekomen onder grote druk van de toenmalige communistische landen. Wij vonden dat wij daarvan, in termen van het proberen creëren van bruggen tussen landen, niet al te veel afstand konden nemen.’[25]
Het duurde tot de VN-wereldconferentie over mensenrechten in 1993 totdat alle staten zich schaarden achter de Verklaring van Wenen dat alle mensenrechten universeel, ondeelbaar, onderling afhankelijk en nauw met elkaar vervlochten zijn. Bepaalde mensenrechten, zoals vrijheidsrechten, zijn dus niet belangrijker dan andere rechten, zoals sociale grondrechten.
Een illustratie van deze ondeelbaarheid is dat enkele recente VN-mensenrechtenverdragen zowel vrijheidsrechten als sociale grondrechten bevatten. Dit geldt bijvoorbeeld voor het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (VRPH; 2006) en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK; 1989).
Op internationaal niveau hebben verdragcomités, experts en academici gewerkt aan het concretiseren van de juridische rol van sociale grondrechten. Denk daarbij aan het identificeren van de (juridische) essentie of kern van een recht: een ‘minimum core content’.[26] Om de ondeelbaarheid van alle mensenrechten te benadrukken worden er drie dimensies onderscheiden voor alle rechten: ‘respect’, ‘protect’, ‘fulfill’.[27] De verplichting tot eerbiediging (‘respect’) houdt in dat staten zich moeten onthouden van inmenging in of beperking van het genot van de mensenrechten. De verplichting om te beschermen (‘protect’) houdt in dat staten individuen en groepen moeten beschermen tegen schendingen van de mensenrechten. De verplichting tot naleving (‘fulfill’) houdt in dat staten positieve actie moeten ondernemen om het genot van fundamentele mensenrechten te vergemakkelijken.
Ook klassieke vrijheidsrechten hebben een dergelijke ‘fulfill’-dimensie. Denk alleen al aan de noodzakelijke handelingen (en bijbehorende kosten) om een systeem van rechtspraak op te zetten en zodoende het recht op een eerlijk proces te garanderen. Een voorbeeld van de ‘respect’-dimensie van het recht op gezondheid(szorg) is de plicht voor staten om zich te onthouden van het beperken van toegang tot anticonceptiemiddelen of het vervuilen van water en lucht.
Een grotere rol van sociale grondrechten bij de rechter?
De sociale grondrechten in de Grondwet spelen geen rol bij de Nederlandse rechter. Dit hangt voor een groot deel samen met het toetsingsverbod in artikel 120 van de Grondwet: de rechter mag niet oordelen over de grondwettigheid van wetten en verdragen. Dit verbod geldt ook voor de klassieke grondrechten uit de Grondwet.
Maar de Nederlandse Grondwet staat toetsing aan sociale grondrechten in internationale verdragen niet in de weg (op grond van artikel 93 en 94 van de Grondwet). Via deze weg kan dus het toetsingsverbod enigszins worden omzeild. Ook deze rechten in verdragen zijn echter nauwelijks terug te vinden in de Nederlandse rechtspraak. Voor rechtstreekse werking van rechten (wat maakt dat de burger het in rechte kan inroepen) uit verdragen is een onvoorwaardelijke en voldoende nauwkeurige formulering vereist. Deze ontbreekt veelal bij de (internationale) sociale grondrechten. Daardoor kunnen particulieren niet direct rechten ontlenen aan deze rechten en is het voor de rechter lastiger om aan deze rechten te toetsen.
Het hoeft dus geen verbazing te wekken dat de rechter terughoudend is in het toepassen van en toetsen aan internationale sociale grondrechten. Zo oordeelde de rechtbank vorig jaar dat er geen onvoorwaardelijk recht is op toegang tot drinkwater vooral met het oog op de vage formulering van de ingeroepen internationale standaarden.[28]
Tegelijk illustreren internationale en Europese mechanismen en ontwikkelingen dat toetsing aan sociale (grond)rechten wel degelijk gestalte kan krijgen.[29] Zo is in 2008 het Facultatief Protocol bij het IVESCR aangenomen. Dit protocol biedt een individuele klachtprocedure bij het comité dat toezicht houdt op dit verdrag. Sinds april 2014 is dit protocol in werking getreden en zijn er 265 klachten ingediend waarvan het comité er 89 heeft afgehandeld.[30] Het IVESCR-comité constateerde bijvoorbeeld een schending van het recht op adequate huisvesting (artikel 10 IVESCR) in een zaak tegen Spanje naar aanleiding van een klacht van een gezin dat ontruimd was als gevolg van een gerechtelijke procedure die was gestart door de verhuurder.[31]
Protocollen zijn ook aangenomen bij het eerder genoemde Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en het Verdrag inzake de rechten van het kind. Overigens heeft Nederland deze drie protocollen nog (steeds) niet geratificeerd vooral vanwege ‘financiële en juridische gevolgen’.[32]
Nederland is wél verdragspartij bij het (facultatieve) collectieve klachtenprocedure bij het Europees Sociaal Handvest. Bijvoorbeeld de klacht in de bed, bad en brood-kwestie die een aantal jaar geleden speelde, is door dit ESH-comité afgehandeld. Deze kwestie ging over vraag of uitgeprocedeerde asielzoekers in Nederland recht hebben op onderdak en eten. De (bijna) kabinetscrisis die hierover ontstond, maakt duidelijk dat extern mensenrechtentoezicht juridische (en financiële) gevolgen kan hebben.
Naast deze mensenrechtencomités kan nog gewezen worden op de Europese hoven. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kent een relatief rijke rechtspraak over sociale grondrechten, ondanks het feit dat het EVRM voornamelijk vrijheidsrechten bevat.[33] Dit komt door de door het Straatsburgse Hof ontwikkelde doctrine van positieve verplichtingen. Vrijheidsrechten zoals het recht op eigendom worden veelvuldig toegepast in sociale (zekerheids)kwesties.[34]
In navolging van het EHRM oordeelde een van de drie hoogste Nederlandse bestuursrechters, de Centrale Raad van Beroep, onlangs nog dat voorschotten op een uitkering (of toeslag) een beschermd eigendomsrecht kunnen vormen als de betrokkene een legitieme verwachting had recht te hebben op die uitkering.[35] Sociale grondrechten spelen soms ook een rol in de rechtspraak van de Luxemburgse evenknie van het EHRM, namelijk het Hof van Justitie van de EU. Zo erkende dit Luxemburgse Hof dat het recht op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon in artikel 31, tweede lid, Handvest van de grondrechten van de EU horizontale rechtstreekse werking heeft.[36] Dat laatste wil zeggen dat een werknemer een beroep kan doen op deze bepaling bij de rechter ten opzichte van een particuliere werkgever.
Deze ontwikkelingen maken het des te opmerkelijk dat de burger bij de Nederlandse rechter nauwelijks een beroep kan doen op de sociale grondrechten uit de Grondwet of uit internationale verdragen. Op dit moment liggen er wel plannen van het kabinet om het verbod van constitutionele toetsing te schrappen. In een brief van 1 juli 2022 spreken de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de minister voor Rechtsbescherming een voorkeur uit voor gespreide constitutionele toetsing door alle rechters (en geen constitutioneel hof).[37]
Het doel van het schrappen van dit verbod is het verbeteren van de rechtsbescherming, het vergroten van de maatschappelijke betekenis van de Grondwet en het versterken van de rechtsstaat. Belangrijk voor deze bijdrage is dat dit plan tot constitutionele toetsing is beperkt tot de klassieke vrijheidsrechten in de Grondwet. Toetsing aan de sociale grondrechten in de Grondwet wordt dus nadrukkelijk uitgesloten. Dat is jammer wat ons betreft.
Toetsing aan de sociale grondrechten in de Grondwet, en niet alleen die in internationale verdragen, is wenselijk.[38] Het zou onzes inziens goed zijn als de rechter sociale grondrechten vaker toepast in concrete geschillen of in ieder geval in zijn uitspraken meer aandacht besteedt aan deze rechten. Indien de rechter duidelijker aangeeft wat het toetsingskader omtrent deze rechten is, wordt het voor burgers eenvoudiger zich erop te beroepen.
Bemoeienis van de rechter met sociale grondrechten vergroot de meerwaarde van sociale grondrechten voor de burger. De burger kan dan namelijk beter bewerkstelligen dat zijn rechten beschermd worden en de overheid zijn zorgplichten daadwerkelijk nakomt. Om die reden is het jammer dat bijvoorbeeld het Gerechtshof Den Haag in zijn uitspraak over de opvangomstandigheden in ter Apel en de (crisis)noodopvang niet inging op sociale grondrechten in internationale verdragen.
Het Gerechtshof baseerde zijn oordeel dat de opvang van asielzoekers in Nederland momenteel op essentiële punten niet voldoet aan de daarvoor geldende wettelijke normen met name op de eisen in de EU-Opvangrichtlijn (2013/33/EU) en de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. Het Hof bespreekt de door Vluchtelingenwerk ingeroepen normen van het EVRM en het IVRK niet afzonderlijk omdat toetsing aan deze normen niet tot een ander resultaat leidt dan op basis van deze EU-wetgeving.[39]
Hoe zou deze toetsing aan (internationale) sociale grondrechten door de Nederlandse rechter er dan uit kunnen zien? Eerder benoemden wij al dat toetsing aan internationale rechten nu al kan, maar lastig is vanwege het ontbreken van rechtstreekse werking omdat deze rechten niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig geformuleerd zijn. Voor de sociale grondrechten in de Grondwet geldt hetzelfde. De vraag rijst of deze laatste rechten geen herformulering behoeven in lijn met de klassieke grondrechten (‘Ieder heeft het recht…’) zodat zij ook makkelijker toetsbaar zijn door een rechter.
Toetsing in de breedste zin van het woord is nu echter ook al mogelijk. Een ogenschijnlijk ‘milde’ variant van toetsing is verdragsconforme interpretatie. Op grond daarvan kan de rechter bij de uitleg van open geformuleerde inspanningsverplichtingen meer rekening houden met internationale standaarden en jurisprudentie. Internationale sociale grondrechten en de uitleg van deze rechten door toezichthoudende hoven of comités vormen dan een ‘interpretational tool’ en worden als het ware gelezen in de Nederlandse grondwetsbepalingen.
Zeker deze internationale (quasi-)jurisprudentie kan behulpzaam zijn. Zo heeft het IVESCR-comité voor veel sociale grondrechten in ‘general comments’ gedefinieerd wat de ‘minimum core content’ is.[40] Vooral als er sprake is van conflicterende grondrechten of belangen, waarbij interpretatie van belang is, zou de rechter kunnen komen tot een uitspraak die meer in lijn ligt met sociale grondrechten. De rechter kan de burger via andere wegen dan een rechtstreeks beroep op de sociale grondrechten beschermen, wat immers ook zijn constitutionele taak is.[41]
Aan het gebruik van internationale sociale grondrechten en jurisprudentie zitten natuurlijk grenzen. Het verwijt van rechterlijk activisme is snel gemaakt. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en legaliteit ligt het daarom voor de hand dat de grondwetgever het heft ook in eigen hand neemt. Dit kunnen de regering en het parlement bijvoorbeeld oppakken door de sociale grondrechten, zoals reeds genoemd, duidelijker en onvoorwaardelijk te formuleren (‘Ieder heeft het recht…’). Hierdoor wordt voorkomen dat de rechter de grenzen van de rechtsvinding moet opzoeken om rechtstreekse werking van de sociale grondrechten te bewerkstelligen.
Aandacht voor sociale grondrechten vanuit het parlement en de regering is sowieso wenselijk. Dit zou kunnen door ook de sociale grondrechten actief te betrekken in de discussie over constitutionele toetsing of door bij specifieke wetgeving stil te staan bij de conformiteit met (internationale) sociale grondrechten.[42]
Dat het zo stil is rond sociale grondrechten ligt dus niet alleen aan de rechter. Hopelijk brengt de eerder genoemde discussie over constitutionele toetsing hier verandering in.[43] Juist de crises illustreren dat een herwaardering van sociale grondrechten noodzakelijk is.
1983: Sociale grondrechten in de Grondwet
Na de Tweede Wereldoorlog bleek steeds meer dat de Grondwet van 1848 niet meer aansloot bij de heersende opvattingen en verhoudingen. Door de komst van onder andere de media en toenemende mogelijkheden tot communicatie, werden burgers zich beter bewust van veranderingen in de maatschappij. Zij wilden hier nadrukkelijker invloed op uitoefenen. Er kwam een roep om modernisering van de verouderde termen en indeling van de Grondwet, versterking van de grondrechten en introductie van sociale grondrechten.[44]
Maar de Grondwetsherziening van 1954 werd nog besloten de sociale grondrechten niet op te nemen in de Grondwet; wetstechnische werd dat als te ingewikkeld gezien. Het idee was ook dat sociale grondrechten nadere regelgeving nodig hebben om ze daadwerkelijk inhoud te geven.[45]
In de jaren zestig en zeventig won het idee van sociale grondrechten aan populariteit. Niet langer was het uitgangspunt dat de overheid zich volledig van inmenging in de vrijheden van burgers onthield, zoals dat bij de klassieke grondrechten gold. Er bestond een wens tot zelfontplooiing. Daarbij zou een rol voor de overheid zijn weggelegd. De overheid moet op verschillende terreinen voorwaarden scheppen op grond waarvan de mens zich in zijn individualiteit kan ontplooien.[46] Denk bijvoorbeeld aan het bieden van onderwijs, zodat een mens zich in kennis verder kan ontwikkelen. Het was ook vanwege deze maatschappelijk visie - die van de overheid een inspanning vereiste tot het scheppen van mogelijkheden tot zelfontplooiing - dat de Grondwetgever in 1983 er uiteindelijk voor koos de sociale grondrechten op te nemen.[47]
Noten
[1] D.E. Bunschoten, commentaar op hoofdstuk 1 Gw, in: P.P.T. Bovend’Eert, e.a. (red.), T&C Grondwet en Statuut, Deventer: Wolters Kluwer (online), aant. 1.
[2] M. Adams. (2021). Grootboom: sociale grondrechten en maatschappelijke doelen ten overstaan van de rechter, AA 2021/0220, p. 220.
[3] Bunschoten, T&C Grondwet en Statuut, commentaar op hoofdstuk 1 Gw, aant. 1; D.G.J. Sanderink, Het EVRM en het materiële omgevingsrecht (diss. Nijmegen; Serie Staat en Recht, deel 22) Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 33.
[4] Deze negatieve verplichting is niet absoluut. Onder omstandigheden, zoals bijvoorbeeld aantreffen van bepaalde hoeveelheden drugs (artikel 13b Opiumwet) mag de overheid wel ingrijpen. Voor het ingrijpen in klassieke grondrechten wordt wel altijd een wettelijke grondslag vereist, zodat alleen de formele wetgever kan bepalen hoe en wanneer een dergelijk recht kan worden beperkt.
[5] L.M.F Besselink. (2003) ‘De publieke taak en de sociale grondrechten; de betrekkelijke waarde van sociale grondrechten’, in: J.W. Sap, B.P. Vermeulen & C.M. Zoethout (red.), De Publieke Taak (Publikaties van de Staatsrechtskring Staatsrechtconferentie, deel 7), Deventer: Kluwer, par. 3.2.
[6] Bunschoten, in: T&C Grondwet en Statuut, commentaar op hoofdstuk 1 Gw, aant. 1.
[7] Kamerstukken II 1975/76, 13873, nr. 3, p. 5.
[8] Besselink 2003, par. 1.
[9] Commissie-Cals/Donner 1971, p. 212.
[10] C.A.J.M. Kortmann/P.P.T. Bovend’Eert e.a., Constitutioneel recht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 455.
[11] Kortmann/Bovend’Eert e.a. 2021, p. 464.
[12] Rb. Amsterdam 3 april 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2126.
[13] Kamerstukken II 1975/76, 13873, nr. 3, p. 7.
[14] J.W.A. Fleuren. (2008). ‘Toetsing van wetgeving aan de sociale grondrechten van Hoofdstuk 1 van de Grondwet’ Ars Aequi, p. 623.
[15] Fleuren 2008, p. 621.
[16] Kortmann/Bovend’Eert e.a. 2021, p. 457-458.
[17] O. Brinkman & G. Vonk. (2022) ‘Constitutionele toetsing? Jazeker, maar dan ook aan de sociale grondrechten’, NJB 2022/1595, p. 1919; Bunschoten, in: T&C Grondwet en Statuut, commentaar op hoofdstuk 1 Gw, aant. 1.
[18] Brinkman & Vonk 2022, p. 1918.
[19] Kortmann/Bovend’Eert e.a. 2021, p. 456.
[20] Hirsch Ballin 2022, p. 8.
[21] D.E. Bunschoten, commentaar op art. 23 Gw, in: P.P.T. Bovend’Eert, e.a. (red.), T&C Grondwet en Statuut, Deventer: Wolters Kluwer (online).
[22] Commissie-Cals/Donner 1971, p. 213.
[23] Kortmann/Bovend’Eert e.a. 2021, p. 396.
[24] Om stellige uitspraken op dit punt te doen zou men moeten vaststellen hoe het overheidsbeleid was geweest zonder opname van sociale grondrechten in de Grondwet, wellicht op basis van een counterfactual-simulatie methode.
[25] EK 1995/96, nr. 23, 1305-1322, 1318 en 1331.
[26] CESCR General Comment No. 3: The Nature of States Parties’ Obligations (Art. 2, Para. 1 of the Covenant), 14 december 1990, VN. Doc. E/1991/23.
[27] Zie bijvoorbeeld ten aanzien van het recht op gezondheid in art. 12 IVESCR, CESCR General Comment No. 14: The Right to the Highest Attainable Standard of Health (Art. 12), 11 augustus 2000, VN Doc. E/C.12/2000/4, par. 33.
[28] Rb. Den Haag 6 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3043.
[29] Zie hierover ook eerder J. Krommendijk. (2022) 'Meer rechtsbescherming, maar niet teveel. De jammerlijke uitsluiting van constitutionele toetsing aan sociale grondrechten’, NJB 97, 26, (2022), pp. 2070-2071.
[30] Verenigde Naties, Individual communications, Committee on Economic, Social and Cultural Rights (ohchr.org).
[31] IVESCR 20 juni 2017, zaaknr. 5/2015, VN Doc. E/C.12/61/D/5/2015 (Mohamed Ben Djazia en Naouel Bellili t. Spanje).
[32] Kamerstukken II 2018-19, 33826 nr. 27.
[33] Zie bijvoorbeeld over het bieden van gezondheidszorg in uitzettingszaken (art. 3 EVRM), EHRM 13 december 2016, zaaknr. 41738/10 (Paposhvili t. België). Vgl. HvJ 16 februari 2017, zaak C-578/16 PPU, ECLI:EU:C:2017:127 (C.K.).
[34] Zie Guide on Article 1 of Protocol No. 1 to the European Convention on Human Rights, 31 december 2021.
[35] CRvB 24 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2565.
[36] HvJ 6 november 2018, zaak C-684/16, ECLI:EU:C:2018:874 (Max-Planck-Gesellschaft).
[37] Rijksoverheid, Kamerbrief over hoofdlijnen constitutionele toetsing, 1 juli 2022.
[38] Zie uitgebreider Krommendijk 2022.
[39] Hof Den Haag 20 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2429, r.o. 9.6.
[40] Een rechter zou kunnen concluderen dat de ‘minimum core content’ wél nauwkeurig en voldoende duidelijk is en daarmee rechtstreeks werkend.
[41] In het oordeel dat anticonceptiemiddelen niet gratis ter beschikking hoeven te worden gesteld bespreekt de rechter artikel 12 van het VN-Vrouwenverdrag terwijl het in het midden laat op deze bepaling rechtstreekse werking heeft. Dit is wat ons betreft een positieve ontwikkeling vanuit het oogpunt van de ontwikkeling van sociale grondrechten in de rechtspraak. Rb. Den Haag 6 oktober 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10737, r.o. 4.7-4.15.
[42] F. Vlemminx. (2003) ‘Onze tandeloze sociale grondrechten in het licht van twintig jaar EVRM’, NJCM-bulletin, 2003/28, p. 233-244., p. 243.
[43] Vlemminx 2003, p. 243; H. Linthorst. (2022) ‘Opwaardering sociale grondrechten? Zeker, en daar we kunnen morgen al mee beginnen in het privaatrecht’, NJB 2022/1759; Brinkman & Vonk 2022.
[44] Commissie-Cals/Donner, Eindrapport van de Staatscommissie van advies inzake de Grondwet en de Kieswet (Rapport Ministerie van Binnenlandse Zaken), ’s-Gravenhage: Staatsuitgeverij 1971, p. 17-19.
[45] Fleuren 2008, p. 621.
[46] Commissie-Cals/Donner 1971, p. 17.
[47] Kamerstukken II 1975/76, 13873, p. 3; E. Hirsch Ballin, commentaar op hoofdstuk 1 Grondrechten, in: G.J. Leenknegt & E. Hirsch Ballin (red.). (2022) Nederland Rechtsstaat: Wetenschappelijk commentaar op de Nederlandse Grondwet, (online), p. 1.