In Nederland hebben we een zogenaamd drie-pijlerstelsel voor onze pensioenen. De eerste pijler bestaat uit de AOW (Algemene Ouderdomswet), het pensioen dat de Nederlandse overheid verschaft aan personen die daarvoor tijdens hun werkende leven premie hebben betaald. Momenteel ontvangen mensen AOW vanaf de leeftijd van 67 jaar.

De AOW wordt gefinancierd via een omslagstelsel. Dat wil zeggen: met de premies die de huidige werkenden eraan bijdragen worden de pensioenuitkeringen van de huidige pensioengerechtigden betaald. De AOW is niet inkomensafhankelijk: elke pensioengerechtigde ontvangt hetzelfde bedrag aan AOW-uitkering.

De tweede pensioenpijler bestaat uit de arbeidsvoorwaardelijke pensioenen, waar werknemers via hun werkgever voor sparen. De arbeidsvoorwaardelijke pensioenen worden gefinancierd door kapitaaldekking. Dat wil zeggen: de premies die werkgevers en werknemers hiervoor betalen worden belegd door pensioenfondsen op financiële markten. Met de behaalde rendementen bouwen pensioenfondsen vermogen op, waarmee de huidige pensioenuitkeringen worden betaald.

In Nederland zijn pensioenfondsen vrijwel geheel vrij om te beleggen zoals ze willen, zolang ze daarbij de belangen van de bij hen aangesloten werknemers, werkgevers en gepensioneerden in acht nemen. De pensioenfondsen worden in de meeste gevallen bestuurd door vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en gepensioneerden, hoewel in een groeiend aantal gevallen ook onafhankelijke experts zitting hebben in de pensioenfondsbesturen.

Er zijn twee soorten arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen. Uitkeringsovereenkomsten (in het Engels, Defined Benefit of DB-regelingen) beloven een gegarandeerd bedrag bij pensionering. In tegenstelling tot de AOW zijn DB-regelingen inkomensafhankelijk. Veel DB-regelingen zijn zogenaamde middelloonregelingen. Bij deze pensioenregelingen is de belofte dat een pensioen wordt uitgekeerd ter hoogte van 70% van het gemiddelde loon gedurende de loopbaan.

Bij beschikbare premieregelingen (Defined Contribution of DC-regelingen) staat de hoogte van de premie vast, maar zijn de uitkeringen afhankelijk van het beleggingsrendement. Een premieregeling kent daarom geen concrete pensioenbelofte.

In het Nederlandse pensioenstelsel is de tweede pijler vrijwel net zo belangrijk voor toekomstige pensioeninkomens als de eerste pijler. Dat komt doordat veel arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen verplicht zijn om aan deel te nemen. Het aantal werknemers met een aanvullend pensioen is daardoor hoog: 87% van het totaal. Ook kent de tweede pijler van oudsher een hoge mate van solidariteit: jongere en oudere deelnemers betalen dezelfde premie (doorsneepremie), onafhankelijk van de daadwerkelijke kosten voor hun pensioen. Die kosten liggen bij jongeren lager dan bij ouderen, omdat hun premies over een langere periode rendement kunnen opleveren. Hierdoor vindt er dus herverdeling plaats tussen de generaties, van jong naar oud.

De laatste jaren is dit stelsel binnen de tweede pijler onder druk komen te staan. Door de flexibilisering van de arbeidsmarkt heeft een grote groep werkenden geen aanvullend pensioen (24%), waaronder de meeste zzp’ers (94%). Veel jongeren maken zich zorgen over de toekomst van hun pensioen. Door de vergrijzing van de Nederlandse bevolking zullen jongeren meer moeten bijdragen zonder er zeker van te zijn dat zij in de toekomst een gelijkwaardig pensioen zullen ontvangen. Daarbij zijn Nederlandse pensioenfondsen gebonden aan strenge regels om onderdekking van de pensioenverplichtingen te voorkomen. Indexatie (het aanpassen van pensioenrechten aan loon- of prijsstijgingen) was daardoor lange tijd niet mogelijk.

Sinds 1 juli 2023 vindt een hervorming van de tweede pijler plaats, die meer flexibiliteit moet gaan bieden. Binnen het nieuwe pensioenstelsel wordt de belofte op een vaste pensioenuitkering losgelaten. In plaats daarvan krijgen deelnemers een persoonlijke pensioenpot op basis van de ingelegde premie en de beleggingsrendementen. Pensioenrechten kunnen sneller aangepast worden aan de ontwikkelingen op de financiële markten, bij winst maar ook bij verlies. De nieuwe DC-regelingen blijven collectieve elementen behouden. Zo worden de nieuwe pensioenregelingen nog steeds uitgevoerd door pensioenfondsen, die op collectieve wijze beleggen en buffers aanhouden om financiële tegenvallers op te vangen.

De derde pijler van het pensioenstelsel bestaat uit de persoonlijke pensioenen, oftewel financiële producten die mensen op vrijwillige basis afnemen bij aanbieders zoals banken of verzekeraars. In Nederland is de rol van deze derde pijler relatief klein, omdat de meeste mensen het grootste gedeelte van hun pensioen krijgen uit de eerste en tweede pijlers.

Pensioendeskundigen spreken soms nog over een vierde pijler van het stelsel. De vierde pijler bestaat niet uit een vorm van pensioen, maar verwijst naar het vermogen dat mensen hebben opgebouwd met het bezit van een eigen woning.

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.