Door financialisering zijn we de grip kwijt aan het raken op onze economie. Als we niet snel en rigoureus ingrijpen, zal de klimaattransitie nooit lukken, wordt de ongelijkheid nog groter en verschralen onze publieke voorzieningen, van huisvesting tot zorg.

Arjan Reurink & Nik de Boer
Beiden zijn redactielid van S&D. Arjan Reurink werkt als onderzoeker bij de WBS en Nik de Boer is UD/onderzoeker constitutioneel recht aan de UvA.

Huurverhogingen, gebrekkig onderhoud en leegstaande appartementen nadat deze zijn overgenomen door vastgoedinvesteerders (zie casus ‘Heimstaden in Heiloo’). Jonge en enthousiaste huisartsen die niet in staat zijn om praktijken van stoppende huisartsen over te nemen omdat zij uit de markt worden geconcurreerd door financiële holdings die astronomische bedragen aan goodwill op tafel leggen (zie casus ‘Huisartsen in Den Haag’). En bedrijven als Ahold en Akzo Nobel die de afgelopen jaren meer uitkeerden aan hun aandeelhouders dan ze aan winsten boekten (zie het artikel van Rodrigo Fernandez in dit nummer). Wie denkt dat het hier gaat om losstaande ontwikkelingen, uniek voor de woningmarkt, de zorgsector of grote beursgenoteerde bedrijven, heeft het mis. Alle drie de voorbeelden zijn symptomen van een fundamentele verandering in het functioneren van de hedendaagse economie.

Een verandering waarbij de financiële sector steeds minder dienend is aan productieve activiteiten in de reële economie, maar deze in toenemende mate domineert en gebruikt voor eigen gewin. Koloniseert dus als het ware. Sociale wetenschappers gebruiken de term ‘financialisering’ om deze verandering te duiden.[1]

In dit nummer van S&D kijken we wat financialisering betekent voor de Nederlandse economie. Hoe manifesteert financialisering zich? Wat zijn de drijvende krachten achter deze ontwikkeling? Wat de maatschappelijk gevolgen? En wat kan de politiek doen om de negatieve gevolgen ervan te pareren? We vroegen verschillende auteurs op deze vragen in te gaan en daarbij in te zoomen op één specifieke sector van de economie. Het leverde een rijke vertelling op van de financialisering van onze bedrijven, onze woningmarkt, onze publieke voorzieningen en onze pensioenen.

In dit inleidende artikel gaan we eerst kort in op het gebrek aan politieke aandacht voor financialisering. Vervolgens geven we een vooruitblik op de verschillende bijdragen aan het themanummer en trekken we lessen die hopelijk hun weg weten te vinden naar de politieke agenda.

Politieke stilte rond financialisering

Kapitalistische samenlevingen zijn dynamische systemen; ze zijn altijd en overal in verandering. Pogingen van sociale wetenschappers om veranderingen in het kapitalisme van onze tijd te duiden hebben boekenkasten gevuld, en termen als neoliberalisering, individualisering en globalisering zijn moeilijk meer weg te denken uit het politieke debat.

Dat ligt anders voor financialisering. Vraag je een gemiddeld politicus naar zijn of haar opvattingen over de financialisering van de Nederlandse economie, dan hoef je geen voldragen visie te verwachten. Dat is op zijn minst opvallend. Want hoewel een eenduidige definitie van financialisering vooralsnog ontbreekt, bestaat er onder wetenschappers een groeiende consensus dat de toenemende dominantie van de financiële sector een belangrijke verklaring vormt voor een aantal belangrijke macro-economische verschijnselen. Zo worden de structureel lage groei, stagnerende productiviteit, hoge private schulden en de groeiende vermogens- en inkomensongelijkheid allemaal in verband gebracht met processen van financialisering.[2]

Ook toonaangevende adviesorganen hebben geprobeerd de toenemende dominantie van de financiële sector bij beleidsmakers en politici op de radar te krijgen. De WRR publiceerde in 2016 het rapport Samenleving en financiële sector in evenwicht. De strekking van dat rapport: er is dringend behoefte aan meer politieke aandacht voor het feit dat de samenleving sterk afhankelijk is geworden van de financiële sector. Die aandacht zou erop gericht moeten zijn te streven naar een minder dominante en meer ondersteunende rol van de financiële sector.

Tot op heden hebben deze pogingen om de financialisering van onze economie op de politieke agenda te krijgen weinig weerklank gevonden. Wellicht dat hier verandering in komt nu de maatschappelijke gevolgen van financialisering steeds voelbaarder worden. Afgelopen jaar liet het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoek doen naar de rol van private equity in de kinderopvang[3] en onlangs nog stelde de SP Kamervragen over de rol van private equity in de zorg. Dit naar aanleiding van berichtgeving in NRC dat overnames door private equity-bedrijven van zorginstellingen leiden tot meer medische complicaties.[4]

Opvallend is hoe deze ontwikkelingen veelal worden gezien als op zichzelf staande problemen. Als ontwikkelingen die spelen binnen specifieke sectoren, en waar dus ook op gereageerd dient te worden met op die specifieke sector gericht beleid. Fundamentele vragen over onderliggende oorzaken, mechanismen hierachter en de samenhang tussen deze ontwikkelingen worden nauwelijks gesteld.

Maar pas als we het grotere plaatje gaan zien, de oorzaken en mechanismen scherp krijgen, wordt het duidelijk waar we onze pijlen op moeten richten en aan welke knoppen we kunnen draaien. Met dit themanummer van S&D doen we een poging dat grotere plaatje in beeld te brengen.

Financialisering in verschillende sectoren van de economie

Met Benjamin Braun spraken we over de veranderingen die financialisering teweegbrengt in de financiële sector zelf. Braun muntte de term ‘asset manager capitalism’. Daarmee wijst hij erop dat vermogensbeheerders (‘asset managers’) een steeds dominantere rol hebben in de economie. Zo zijn de drie grootste vermogensbeheerders – BlackRock, State Street en Vanguard - de voornaamste aandeelhouder geworden in zo’n beetje alle grote beursgenoteerde bedrijven ter wereld. Het is een concentratie van macht die fundamentele politieke vragen oproept. Kun je als politicus ingaan tegen zulke machtige vermogensbeheerders, bijvoorbeeld om de rechten van werknemers en omwonenden te beschermen?

Het roept ook vragen op over ons pensioenstelsel. Ongeveer de helft van het geld dat vermogensbeheerders beheren komt namelijk uit pensioenpotten. Dat maakt van werkenden gespleten personen met tegenstrijdige belangen. Als toekomstige gepensioneerden hebben zij een direct belang bij goede beleggingsrendementen, als werknemer hebben ze een direct belang bij eerlijke lonen en goede arbeidsomstandigheden. Voor Braun moet het antwoord op dit dilemma gezocht worden in een ander pensioenstelsel en een financieel systeem dat meer in dienst staat van de samenleving.

Naast Benjamin Braun spraken we ook met Brett Christophers. Waar Braun spreekt over ‘asset manager capitalism’, spreekt Christophers over ‘asset manager society’. Hij kijkt minder naar vermogensbeheerders die investeren in aandelen of obligaties en meer naar vermogensbeheerders die investeren in fysieke bezittingen. Christophers schetst hoe vermogensbeheerders een centrale positie in onze samenleving hebben gekregen, omdat ze eigenaar zijn geworden van essentiële sectoren zoals de woningbouw, energievoorziening, transport en sociale voorzieningen, waaronder ziekenhuizen en scholen. Hij laat zien welke negatieve gevolgen dat heeft.

Vermogensbeheerders zijn gericht op de korte termijn. Om voldoende rendement voor hun cliënten te behalen zullen ze hun bezittingen binnen afzienbare tijd weer moeten verkopen. Vermogensbeheerders zullen daarom nauwelijks investeringen of onderhoud doen voor de lange termijn; ze willen de kosten minimaliseren en zullen de tarieven verhogen.

Neemt een vermogensbeheerder bijvoorbeeld een zorginstelling over, dan is het waarschijnlijk dat de prijs omhooggaat en de kwaliteit van de zorg afneemt. Net als Braun meent Christophers dat een ander model van investeren nodig is, waarin investeerders meer gericht zijn op het belang van de samenleving.

De roep om een financiële sector die meer ten dienste staat van de samenleving komt in meerdere bijdragen terug. Ook in de analyse van Natascha van der Zwan over de financialisering van ons pensioenstelsel. De Nederlandse pensioenvoorziening wordt internationaal geroemd. Deels is dat terecht. De armoede onder Nederlandse ouderen is internationaal gezien beperkt. Maar er is ook een keerzijde: financialisering.

Pensioenfinancialisering duidt volgens Van der Zwan op een ‘groeiende afhankelijkheid van financiële markten en financiële spelers bij het verstrekken van ouderdomspensioen’. De pensioenuitkeringen in Nederland zijn in belangrijke mate afhankelijk van de opbrengsten uit beleggingen. Werknemers en werkgevers dragen premies af die door de pensioenfondsen op financiële markten worden geïnvesteerd. De recente hervorming van het pensioenstelsel zal die financialisering enkel doen toenemen.

Bovendien heeft de zoektocht van pensioenfondsen naar rendement negatieve maatschappelijke gevolgen. Zo dragen pensioenfondsen bij aan speculatie op de woningmarkt en de privatisering van sociale voorzieningen. Van der Zwan noemt het opmerkelijk dat Nederlandse politici en beleidsmakers nooit serieus overwogen hebben de financialisering van het pensioenstelsel in te perken. Een fundamentele discussie over de maatschappelijke rol van pensioenfondsen is hard nodig.

Manuel Aalbers laat zien dat financialisering ook een grote invloed heeft op de huizensector. Financialisering van de woningmarkt is niet uniek Nederlands, maar is in Nederland wel bijzonder ver gevorderd. Dat heeft helaas nauwelijks geleid tot de bouw van meer woningen of kantoren, maar vooral tot verhoging van de prijzen. Kostte een huis in 2013 gemiddeld nog € 233.000, eind 2023 was dat € 422.500.

Financialisering op de Nederlandse huizenmarkt heeft meerdere oorzaken. Vanaf eind jaren tachtig beperkte de overheid haar rol in de volkshuisvesting. Ze verzelfstandigde de woningcorporaties en dereguleerde de woningmarkt. Daarbij komt dat Nederland een grote hypotheekmarkt kent, onder andere door de hypotheekrenteaftrek. Bovendien kopen steeds meer partijen, waaronder grote vermogensbeheerders zoals Blackstone, woningen op om te verhuren. Het gevolg is dat de huizenprijzen stijgen en starters de markt uit worden geprijsd.

Het goede nieuws is dat er aan deze ontwikkelingen iets te doen is. De financialisering van de woningmarkt is geen natuurverschijnsel, maar het gevolg van jarenlang beleid. Aalbers ziet heil in maatregelen die de speculatie afremmen, zoals het volledig afschaffen van de hypotheekrenteaftrek, het reguleren van de huursector en het verhogen van de overdrachtsbelasting.

Arthur Berkhout bekijkt in zijn bijdrage hoe financialisering het bedrijfsmodel van niet-financiële ondernemingen heeft beïnvloed. In de decennia na de Tweede Wereldoorlog investeerden bedrijven de winsten die zij maakten terug in hun eigen productiecapaciteit en werknemers. Dat was mogelijkheid door de beschikbaarheid van ‘geduldig kapitaal’, dat bereid was zich voor de lange termijn aan bedrijven te committeren.

Berkhout laat zien hoe het kapitaal de afgelopen decennia steeds ongeduldiger is geworden. Bezit van aandelen raakte aanvankelijk geconcentreerd bij institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen, en later bij grote asset managers. Met deze ontwikkelingen verschoof het zwaartepunt in het dominante bedrijfsmodel van langetermijn waardecreatie naar het maximaliseren van het rendement dat aandeelhouders op hun aandelen ontvangen. Dat ging niet alleen ten koste van de toekomstbestendigheid van die bedrijven, maar ook van werknemers, die hun lonen de afgelopen decennia zagen achterblijven bij de arbeidsproductiviteit.

Berkhout ziet een oplossing in het democratiseren van de onderneming. Werknemers zouden meer zeggenschap moeten krijgen in belangrijke bedrijfsbeslissingen, om zo tegenwicht te bieden aan de focus van de aandeelhouders op de korte termijn. Dat kan bijvoorbeeld door werknemers een gelijkwaardige vertegenwoordiging te geven in de raad van commissarissen of door hen collectief stemrecht te geven op de aandeelhoudersvergadering.

Ook Rodrigo Fernandez bespreekt in zijn bijdrage de financialisering van niet-financiële bedrijven, maar hij richt zich vooral op de consequenties hiervan voor de energietransitie. Doorgeslagen financialisering van grote beursgenoteerde bedrijven gedurende de afgelopen kwart eeuw heeft ertoe geleid dat deze bedrijven nu nauwelijks voldoende vet op de botten hebben om de noodzakelijke investeringen te doen. Bovendien staan de balansen van veel bedrijven vol met ‘stranded assets’: activa die hun waarde verliezen wanneer overheden of rechters de afspraken die zijn gemaakt in het Akkoord van Parijs zullen afdwingen.

De ongunstige uitgangspositie van deze bedrijven maakt dat zij de bestaande orde met hand en tand verdedigen en proberen de politieke besluitvorming op het gebied van de transitie te corrumperen. Daarbij doen zij het voorkomen alsof hun specifieke deelbelangen gelijk zijn aan het algemeen belang.

Om deze dynamiek te doorbreken, stelt Fernandez, moet er een einde komen aan de prioritering van de aandeelhouder in het gefinancialiseerde bedrijfsmodel. In de eerste plaats moet de inkoop van eigen aandelen aan banden worden gelegd door deze te belasten en enkel nog toe te staan indien bedrijven kunnen aantonen dat zij financieel gezond zijn, ook op de lange termijn. Daarnaast moeten grote bedrijven die veel marktmacht genieten in mondiale productieketens veel meer van de waarde die wordt gecreëerd in die ketens gaan delen met kleinere partijen in die ketens. Zo ontstaat ook bij die bedrijven de financiële ruimte om voor de transitie benodigde investeringen te kunnen doen.

Politieke lessen

De verschillende bijdragen aan dit themanummer overziend, kunnen we drie belangrijke politieke lessen trekken. Een eerste les is dat er alle reden is om ons zorgen te maken over de voortschrijdende financialisering van de Nederlandse economie. Niet in de laatste plaats omdat financialisering ernstige schade toebrengt aan de sectoren die het fundament vormen van onze collectieve welvaart. Als één ding duidelijk is, dan is het wel dat de toenemende dominantie van financiële spelers in sectoren als de zorg, het onderwijs en de woningmarkt zowel de betaalbaarheid als de kwaliteit van deze voorzieningen ernstig onder druk zet.

Bovendien nestelt zich door financialisering een vorm van kortetermijndenken in de directiekamers van bedrijven die haaks staat op wat nodig is om de grote maatschappelijke opgaven van deze tijd te verwezenlijken. Terwijl de duurzaamheidstransitie en het toekomstig verdienvermogen van de Nederlandse economie vragen om langetermijn investeringen in het innovatie- en productievermogen van bedrijven – investeringen die het waarde-creërende vermogen van de economie vergroten – zien we onder invloed van financialisering juist het tegenovergestelde gebeuren. Bedrijven wenden het beschikbare kapitaal en krediet voornamelijk aan om speculatieve beleggingen te doen in financiële activa of om uitkeringen te doen aan hun aandeelhouders. Geen waardecreatie dus, maar waarde-onttrekking.

Tel daar bij op dat die aandeelhouders steeds vaker in het buitenland zitten – en zij zich doorgaans ook daardoor weinig betrokken voelen bij de maatschappelijke consequenties van hun handelen in Nederland – en het wordt duidelijk dat we door financialisering de grip op onze economie steeds meer verliezen.

Het goede nieuws, zo blijkt uit de bijdragen aan dit nummer van S&D, is dat veel van de maatregelen die nodig zijn om het tij te keren al zijn uitgedacht. Weer private equity- en soortgelijke investeerders uit vitale sectoren als de zorg. Schaf de hypotheekrenteaftrek volledig af en reguleer huren weer meer. Leg de inkoop van eigen aandelen aan banden door deze te belasten en aan strenge voorwaarden te onderwerpen. Geef werknemers meer zeggenschap in het bestuur van grote bedrijven – iets waar de wetenschappelijke bureaus van de PvdA, GroenLinks en D66 in een gezamenlijk manifest recentelijk ook voor pleitten.[5]

Een tweede belangrijke les is dat we ons beter bewust moeten worden van de manier waarop processen van financialisering een wig drijven in de maatschappelijke coalitie waar de sociaal-democratie in de twintigste eeuw op is gebouwd, de coalitie tussen verschillende klassen van de bevolking. In de gefinancialiseerde economie van vandaag is een enigszins zeker middenklassebestaan in belangrijke mate afhankelijk geworden van opgebouwd vermogen.[6] Afhankelijk van het hebben van een kleine beleggingsportefeuille of een levensverzekering, maar belangrijker nog: van het hebben van een koopwoning – het liefst met overwaarde – en pensioenaanspraken. Pijnlijk is dat dit soort vermogen zeer ongelijk is verdeeld over de bevolking.

Daarmee is een macro-economische tegenstelling ontstaan tussen groepen die een belang hebben bij financieel-economisch beleid dat de waarde van vermogenstitels opdrijft (huiseigenaren, mensen met grote pensioenclaims) en groepen die daar juist de nadelen van ondervinden (starters op de woningmarkt, huurders, gebruikers van door asset managers opgekochte voorzieningen, werknemers die ten prooi vallen aan private equity-bedrijven). Deze tegenstelling loopt dwars door de sociaal-democratische coalitie heen.

Een derde les die we kunnen trekken uit de verschillende bijdragen aan dit themanummer betreft de manier waarop ons pensioengeld wordt belegd. Braun, Van der Zwan, Christophers en Aalbers benadrukken allemaal hoe institutionele beleggers, en dan met name pensioenfondsen, de drijvende kracht vormen achter de financialisering van de economie. Hun zoektocht naar renderende beleggingen doet steeds grotere delen van de economie – onze bedrijven, onze voorzieningen, onze woningen – veranderen in beleggingsobjecten die maximaal moeten renderen, ongeacht de gevolgen die dit heeft voor mens en milieu.

Alle vier pleiten zij dan ook voor een verandering in de manier waarop het opgepotte pensioenvermogen wordt ingezet. Ze willen minder focus op maximale financieel rendementen, en juist meer oog voor niet-financiële doelen die met pensioeninvesteringen gerealiseerd kunnen worden: eerlijke lonen, verduurzaming van productieprocessen, en betaalbare woningen. Een toereikend en stabiel pensioen in de toekomst mag niet ten koste gaan van de leef- en werkomstandigheden in het hier en nu. En wat heb je aan een toekomstig pensioen als de wereld dan in brand staat?

Om zo’n omslag in het beleggingsbeleid van pensioenfondsen te realiseren is wetgeving nodig die pensioenfondsen de juiste prikkels geeft. De crux daarbij zit hem in de manier waarop het geld van pensioenfondsen naar investeringsmogelijkheden wordt gekanaliseerd. Nu vervullen private asset-managers die rol. Maar alternatieve modellen zijn denkbaar. Zo pleiten Van der Zwan en Christophers voor een publieke asset manager. Een dergelijke partij zou in feite doen wat private asset-managers nu ook al doen – pensioenkapitaal leiden naar investeringsmogelijkheden - maar dan zonder eigen gewin en met oog voor de niet-financiële belangen van pensioenspaarders. [7]

Interessant in dit kader is ook de brief die de Pensioenfederatie onlangs stuurde aan informateurs Dijkgraaf en Van Zwol.[8] Daarin geven de vijf grootste pensioenfondsen van Nederland aan bereid te zijn miljarden te investeren in de energietransitie. Maar misschien nog wel interessanter is de oproep van de pensioenfondsen in diezelfde brief dat er een ‘volwaardige nationale investeringsinstelling’ moet komen die de regie kan voeren in de samenwerking tussen de pensioenfondsen en de overheid bij het financieren van de duurzaamheidstransitie. De pensioenfondsen noemen Invest-NL – het semi-publieke investeringsfonds waar het ministerie van Financiën als enige aandeelhouder zo’n € 1,7 mrd aan aandelenkapitaal in heeft gestopt – als meest geschikte partij om deze rol op zich te nemen.

Hiermee geven de pensioenfondsen gehoor aan een van de belangrijkste aanbeveling die de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur deed in haar eind 2022 uitgebrachte advies over de financiering van de duurzaamheidstransitie. Het idee van een volwaardige nationale investeringsinstelling is ten zeerste aan te moedigen. Indien goed vormgegeven, stelt deze de overheid in staat meer sturing te geven aan de economische ontwikkeling en kan deze de transitie versnellen. Wel is het daarbij van cruciaal belang dat goed wordt nagedacht over de institutionele vormgeving van een dergelijke instelling. Een mandaat gericht op het publieke doelen en stevige waarborgen voor democratische verantwoording moeten vooropstaan.

Noten

[1] Voor een goed overzicht van de literatuur over financialisering, zie Mertens, D. van der Zwan, N. en Mader, P. (Eds.) (2020). The Routledge Handbook of Financialization. Routledge
[2] Bezemer, D. (2021). Financialisering kan verklaring zijn voor macro-economische “puzzels”, in: ESB 2021/106, pp. 78-85.
[3] Zie Kamerbrief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over ‘Onderzoeken naar private equity in de kinderopvang’, 11 april 2023.
[4] NRC (4 januari 2021). Private equity leidt tot meer complicaties in de zorg.
[5] Wetenschappelijk Bureau GroenLinks, Wiardi Beckman Stichting, Hans van Mierlo Stichting (2023). Van Winst naar Waarde: Manifest voor maatschappelijke ondernemen.
[6] Adkins, Cooper, Konings (2020). The Asset Economy; Property Ownership and the New Logic of Inequality. John Wiley & Sons.
[7] Voor een meer uitgebreide toelichting van het idee van een publieke vermogensbeheerder, zie Lenore Palladino (2023). Establishing a public option for asset management in the United States. In: Review of Social Economy, pp. 1-20.
[8] De brief zelf is te vinden op de site van de pensioenfederatie. Een toelichting op de brief kan gevonden worden op de site van het ABP.

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.