'In Rotterdam is ‘heel de aarde je vaderland’. Tolerantie leidt tot veel politiek debat en conflict. Als alledaagse houding ten opzichte van mensen die je niet kent, werkt het juist verbindend. In Rotterdam is het de zuurstof die de stad laat leven.

Door: Lotfi El Hamidi
Historicus en journalist

Toen wijlen Jules Deelder ooit werd gevraagd of de echte Rotterdammer nog bestaat, antwoordde hij op zijn deelderiaans dat de echte Rotterdammer al zo’n vijf eeuwen niet meer bestaat. In een havenstad, van oudsher de aankomsthal van ontelbare verworpenen der aarde, komt uiteindelijk iedereen ergens anders vandaan.

Aan deze anekdotische uitspraak van Deelder moest ik denken toen toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok in 2018 tijdens een netwerkbijeenkomst uitspraken deed over de multiculturele samenleving. ‘Noem mij een voorbeeld van een multi-etnische of multiculturele samenleving waar de oorspronkelijke bevolking nog woont […] en waar een vreedzaam samenlevingsverband is. Ik ken hem niet.’ Volgens Blok zit het zelfs ‘ergens diep in onze genen’ om ons niet te kunnen verbinden met vreemdelingen.

Niets menselijks is de xenofoob vreemd, wilde Blok maar zeggen. Zijn optreden leidde tot enige ophef, maar vooral omdat de uitspraken een minister van Buitenlandse Zaken niet passen. Want inhoudelijk was het weinig schokkend, althans, afgezet tegen de extremere uitspraken die we inmiddels sinds Pim Fortuyn gewend zijn. Bovendien is de multiculturele samenleving reeds als ‘mislukt’ verklaard (Maxime Verhagen in 2011), sowieso ‘niet iets om na te streven’ (Jan-Peter Balkenende in 2002).

Nederland is hierin geen uitzondering. In het Westen is het idee dat ‘migranten’ (voor sommigen kennelijk een erfelijke status, ook na drie generaties) de sociale cohesie van de maatschappij ondermijnen een breed gedeeld sentiment. Met name in de grote steden ontstaat bij sommigen een unheimisch gevoel, alsof de ‘oorspronkelijke’ bewoners tot een minderheidsgroep zijn gaan behoren. ‘Vreemdeling’ in eigen land, dat kan toch niet de bedoeling zijn.

Maar is het wel zo slecht gesteld met de multiculturele samenleving? Is er geen ‘vreedzaam samenwerkingsverband’ mogelijk in zo’n maatschappij? En wie bepaalt eigenlijk of zo’n samenleving wenselijk is? Stef Blok presenteerde tijdens de beruchte bijeenkomst twee smaken: een ‘failed state’ zoals Suriname, waar samenleven alleen langs etnische lijnen zou plaatsvinden, en een gesloten land als Singapore, waar de staat een strikt toelatingsbeleid hanteert en op die wijze een vreedzame samenlevingsstructuur in stand zou houden.

Ik ben niet geneigd om de multiculturele samenleving te romantiseren, al kan ik me geen andere soort samenleving voorstellen. Maar waar ik me wel tegen verzet is het idee dat zo’n samenleving per definitie mislukt zou zijn, omdat bevolkingsgroepen elkaar slechts zouden tolereren. Overigens zou je dat laatste kunnen beschouwen als een eerste fase van het smeden van een ‘vreedzame’ en verdraagzame multi-etnische samenleving, al is het maar vanuit welbegrepen eigenbelang.

‘Buitenlandse horden’
In de misdaadfilm Gangs of New York (2002) van Martin Scorsese komen deze thema’s subtiel samen. Scorsese, die zelf als zoon van Italiaanse migranten een scherp oog heeft voor demografische verhoudingen, schetst in de film een rauwe, gewelddadige stad waarin bevolkingsgroepen tegenover elkaar staan. Het verhaal volgt de jonge Ier Amsterdam (een knipoog naar de vorige naam van de stad, Nieuw Amsterdam) die zijn vader, omgekomen in een bendeoorlog, wil wreken.

In het New York van halverwege de negentiende eeuw groeit de stad uit zijn voegen door de komst van Ierse migranten – tot ongenoegen van de zogeheten Natives, die, de term zegt het al, zich beroepen op hun geboorterecht en de Ieren beschouwen als ‘buitenlandse horden die het mooie land bezoedelen’. De straten van New York worden geteisterd door bendegeweld tussen groepen die langs etnische lijnen zijn gevormd. Amsterdam noemt New York om die reden ‘niet zozeer een stad maar een smeltoven, waar ooit wellicht een stad uit kon voortkomen’.

Wat de film goed laat zien is de dynamiek van de verhoudingen tussen ‘gevestigden’ en ‘nieuwkomers’, en de grijstinten ertussen. De scheidslijnen zijn minder rigide dan aanvankelijk voorgesteld, de ‘gevestigden’ zijn slechts een van de vele minderheden die New York rijk is en ook de Natives hebben door dat de demografische (en politieke) veranderingen op den duur niet in hun voordeel uitvallen. Aanpassen is het devies, al blijven de gevestigden zichzelf zien (en gedragen ze zich) als de bevolkingsgroep die bovenaan de maatschappelijke hiërarchie staat.

In haar boek Conditional Citizens (2021) beschrijft de Marokkaans-Amerikaanse auteur Laila Lalami het integratieproces van migrantengroepen in de Verenigde Staten.[1] Het is een proces dat een grillig patroon volgt, waarbij migranten een lange weg van wantrouwen, conflict en aanpassing afleggen voordat ze volwaardig onderdeel zijn van de mainstream. Migranten worden ook meestal pas als ‘gevestigden’ beschouwd wanneer ze afgelost worden door nieuwkomers, die op hun beurt weer door dezelfde hoepels moeten springen. Denk aan de eerdergenoemde Ieren, die wat hoger op de maatschappelijke ladder geklommen waren toen decennia later de Italianen en Oost-Europeanen voet aan wal zetten in New York en de nieuwe onderkant van de samenleving vormden.

Dat betekent overigens niet altijd dat de verworven plek in de maatschappij veiliggesteld is. Lalami beschrijft onder meer hoe de VS door middel van wetgeving de weg naar staatsburgerschap voor Chinese en Mexicaanse migranten bijna onmogelijk maakten, en zelfs de burgerschapsstatus van Chinese en Mexicaanse Amerikanen naar believen introkken. Geruchtmakend is de nasleep van de aanval op Pearl Harbor door Japan in 1941, toen Japans-Amerikaanse staatsburgers massaal ‘uit voorzorg’ werden geïnterneerd.

Voor Lalami, die in de jaren negentig Amerikaanse werd, is 9/11 het referentiekader waar ze zich toe moest verhouden, net als andere Arabische Amerikanen (in de meeste gevallen nakomelingen van migranten van een eeuw geleden) die te maken kregen met verdachtmakingen en toenemende vreemdelingenhaat.

Geen geruisloos proces
Vergelijk het met de situatie in Nederland. De migratiegeschiedenis is hier gelukkig veel minder gewelddadig dan in de VS, maar de dynamiek is in de kern niet veel anders. Laat ik me beperken tot de stad waar ik vandaan kom en die ik het beste ken, een stad die zich bovendien als ‘Manhattan aan de Maas’ profileert: Rotterdam. Want ook in Rotterdam ontwikkelden migrantengroepen zich zoals in een stad als New York: nieuwkomers die hun weg moesten vinden in het land van aankomst, zich verzamelden in een enclave met eigen voorzieningen, de moeizame klim op de sociale ladder moesten maken, een nieuwe identiteit moesten vormgeven en langzaam maar zeker gevestigden werden.

Een kleine greep uit de recente, bewogen Rotterdamse migratiegeschiedenis. In de negentiende eeuw, wanneer Rotterdam uitgroeit tot de belangrijkste havenstad van Nederland, kwamen de broodnodige arbeidskrachten uit de provincie – in die tijd een ingrijpende verhuizing die je gerust als migratie kunt bestempelen. Begin twintigste eeuw streken de Chinese zeelieden neer in Katendrecht, waar de eerste en grootste Chinatown van Europa ontstond. Na de oorlog kwamen Zuid-Europese arbeidsmigranten hun bijdrage leveren aan de wederopbouw, afgelost door de Marokkaanse en Turkse gastarbeiders die uiteindelijk zouden blijven.

Arbeidsmigranten bleven ook daarna hun weg naar Rotterdam vinden, zoals recentelijk de Oost-Europeanen. Uit de voormalige kolonies Indonesië, Suriname en de Antillen vonden ook veel mensen hier hun heil. En er vestigden zich migranten uit landen waar Nederland geen bijzonder historische band mee heeft, zoals de Kaapverdische eilanden en Pakistan. De Kaapverdische diaspora in Nederland concentreert zich bijna volledig in Rotterdam.

En ja, net als in New York is migratie ook hier geen geruisloos proces geweest. In 1972 werden Turkse gastarbeiders in de Rotterdamse Afrikaanderbuurt dagenlang gewelddadig aangevallen door de ‘oorspronkelijke’ bewoners – het woord rassenrellen viel voor het eerst. De Surinaamse aanwezigheid werd in de jaren tachtig geassocieerd met de toenemende misdaadcijfers – racistische uitingen in het openbaar waren allang geen uitzondering meer.

In 1989 demonstreerden honderden moslims in het centrum van Rotterdam tegen Salman Rushdie, waarbij zij een pop die de schrijver van de controversiële roman De duivelsverzen moest voorstellen verbrandden: de eerste scheuren in de fragiele multiculturele idylle in Nederland. Het duurde tot eind jaren negentig voordat iemand als Pim Fortuyn het ‘culturele’ onbehagen kon kanaliseren en omzetten in een potentieel electoraat.

Het is daarom geen toeval dat het rechtspopulisme in Rotterdam kon aarden. In deze stad waren de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen gespannen, de sociale misère schrijnender dan elders en criminaliteit alledaags. Tolerantie werd beschouwd als een zwaktebod, of zelfs een uitnodiging om misbruik te maken van de ‘gastvrijheid’ van de ‘gevestigden’.

Maar klopte dat beeld wel? Het idee dat de ontvangende samenleving ‘te’ gastvrij is of ‘te veel’ buitenlanders heeft toegelaten is zo oud als er beschavingen zijn. Maar om terug te komen bij de stelling van Stef Blok: het getuigt van een cynisch wereldbeeld te zeggen dat er geen ‘vreedzaam samenwerkingsverband’ in een multi-etnische of multiculturele samenleving mogelijk is.

Vooropgesteld, er is geen blauwdruk of succesformule voor een ‘geslaagde’ multiculturele samenleving (of überhaupt een geslaagde samenleving) - samenleven gaat nou eenmaal met vallen en opstaan. Confrontatie, ook gewelddadige, lijkt er onvermijdelijk bij te horen. Maar moet daarmee het vertrouwen in (de weerbaarheid van) een samenleving worden opgezegd?

Ik moet daarbij weer denken aan het werk van Martin Scorsese, die met veel van zijn (misdaad)films de geschiedenis van de Italiaanse aanwezigheid in de Verenigde Staten laat zien. Vandaag de dag zullen nog weinig mensen criminaliteit automatisch associëren met de Italiaanse gemeenschap, zoals ook in Nederland de Chinese misdaadgeschiedenis van de vorige eeuw nagenoeg vergeten is. Je zou kunnen stellen dat misdaad ook een vorm van maatschappelijk stijgen is, weliswaar onwenselijk, maar niet minder emancipatoir. Het is meer een sociale dan een etnische kwestie. En een kwestie van tijd, zou ik eraan willen toevoegen.

Betekent dit dat een samenleving zo’n emancipatieproces op zijn beloop moet laten? Dat zou een versimpeling zijn van de praktijk, die natuurlijk weerbarstiger is. Maar het begint met de erkenning dat migratie een feit is, iets waar in Nederland een halve eeuw sinds de komst van de Marokkanen en Turken nog altijd omheen gedanst wordt. Nederland is een migratieland geworden, en misschien altijd geweest, indachtig de woorden van Jules Deelder over Rotterdam.

Bidden richting oost en west
De smeltoven die Nederland is geworden, waar ‘ooit wellicht een samenleving uit kan voortkomen’ (om in het cynisme van Blok te blijven), heeft wel brandstof nodig. Tolerantie is daar een onmisbaar element van. De term heeft de afgelopen decennia aan uiteenlopende kanten van het politieke spectrum een negatieve ondertoon gekregen. De rechterkant beschouwt tolerantie als onderdeel van een ‘wegkijkcultuur’ en slappe houding tegenover ‘nieuwkomers’, die daarom weinig moeite zouden doen om te integreren in de ‘dominante’ cultuur. Aan de linkerkant is juist het idee ontstaan dat tolerantie een liberaal zoethoudertje is om minderheden op hun plek te houden. Oftewel, emancipatie vraagt niet om tolerantie, maar om onvoorwaardelijke acceptatie. Kortom, tolerantie belemmert een volwassen houding ten opzichte van minderheden en maakt van burgerschap voor nieuwkomers een voorwaardelijke status.

In abstracte zin zit er in beide analyses een kern van waarheid. Tolerantie is politiek geen handig gereedschap, en emancipatoir een paternalistisch obstakel. Ideaal is het allemaal niet, maar in praktische zin heeft tolerantie wel degelijk nut – als je haar beschouwt als onderdeel van een alledaagse houding ten opzichte van mensen die je niet kent of zelfs meent te verachten.

Bekend is de anekdote van de schrijver V.S. Naipaul, die ooit een bar binnenliep in het zuiden van de Verenigde Staten waar witte Amerikanen racistische liederen zongen, maar ermee stopten toen hij binnenkwam en ze weer hervatten toen hij vertrok. Het is weinig verheffend en misschien stemt het ook weinig hoopvol, maar misschien in veel gevallen ook wel het hoogst haalbare.

Dat Blok uitgerekend Suriname als schrikbeeld gebruikte is in dat opzicht merkwaardig. Ja, politieke loyaliteit en solidariteit lopen daar doorgaans langs etnische lijnen. Maar polariserend hoeft dat niet uit te pakken. In Paramaribo staat een synagoge probleemloos pal naast een moskee, bidden Javaanse moslims traditiegetrouw richting het westen en Hindoestaanse moslims juist richting het oosten, en wordt het hindoefeest Holi uitgebreid gevierd naast de officiële christelijke en islamitische feestdagen. Hoezo: geen ‘vreedzaam’ samenlevingsverband?

In Nederland is het niet anders. In Rotterdam, de stad waar de erasmiaanse leus ‘heel de aarde is je vaderland’ in neonletters op de centrale bibliotheek knippert, wonen, werken en leven meer dan 170 nationaliteiten naast en met elkaar. Nee, dat gaat niet altijd even soepel, maar het is juist opvallend hoe goed het gaat. Het ‘voorbeeld’ van een multi-etnische of multiculturele samenleving waar Stef Blok retorisch naar vroeg. Maar dan moet hij het wel willen zien.

Dit essay is eerder verschenen in: Marcel ten Hooven red. (2022). Ware Tolerantie, hoe we onszelf kunnen zijn en elkaar toch kunnen verdragen. Uitgeverij Van Gennep.

Noten

  1. Laila Lalami, Conditional CitizensOn Belonging in America. (New York 2021).

Auteur(s)

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.